Problematiek muskusratten
Aanleiding voor het agenderen van het overzicht vangstresultaten muskus- en beverratten is de mededeling in het document dat de bestrijding van de muskusratten als afdoende wordt gezien, indien de vangsten van muskusratten minder dan 0,25 per uur bedragen. Het OLM geeft hiermee, net als Alterra in haar rapport uit 2005: Muskusrattenbestrijding in Nederland: een quick scan naar nut, noodzaak en alternatieven, een signaal af dat het niet mogelijk is gebleken om de muskusrat in Nederland uit te roeien en dat de populatie-omvang hoogstens op een bepaald niveau gebracht kan worden. Als belangrijkste reden voor de bestrijding van muskusratten wordt over het algemeen de veiligheid van de mens genoemd. Naar aanleiding van voorbeelden van graverij in waterkeringen zijn diverse onderzoeken verricht naar mogelijke kansen van doorbraken van dijken. Op grond hiervan concludeert Alterra dat er geen aanwijzingen zijn voor grote bezorgdheid over de veiligheid van de grote waterkeringen langs zee en rivieren. Veel tracé’s van deze waterkeringen liggen niet langs permanent water of zijn voorzien van robuuste verhardingen, die graverij weren. De diverse soorten aarden kaden in ons land lijken kwetsbaarder voor graverij.
Voorts constateert Alterra dat ook bij lage populatiedichtheden graverij optreedt in kaden. Met andere woorden: het bestrijden draagt slechts zorg voor schijnveiligheid. Er blijven altijd voldoende muskusratten over om door te gaan met graafactiviteiten. Bovendien worden de holen van muskusratten vaak pas na enkele jaren ontdekt. Alterra concludeert dan ook het volgende: “Het aanbrengen van muskusratwerende voorzieningen is de enige duurzame oplossing voor het uitbannen van risico’s voor de veiligheid van waterkeringen. In het verleden is hiervoor te weinig aandacht geweest.”
Ook geeft Alterra in overweging dat het voordeel om de populatiedichtheid op een bepaald niveau te houden moet worden afgewogen tegen de kosten die dit met zich meebrengt. In de provincie Utrecht is (m.u.v. waterschap Rivierenland en inclusief het Gelderse deel van waterschap Vallei en Eem) € 3.611.640,- begroot aan totale kosten voor de bestrijding van muskusratten dit jaar.
Het is daarnaast de vraag of de schade die aan de overige waterkeringen en oevers wordt aangericht, veel kosten met zich meebrengt. De schade is kennelijk van dien aard dat deze bij het regulier onderhoud kan worden meegenomen.
Wij zijn van mening dat alle kwetsbare locaties nu met voorrang moeten worden voorzien van een structurele muskusratbestendige voorziening, zodat de veiligheid in die gebieden duurzaam gegarandeerd is en daar geen muskusratten meer gevangen hoeven te worden.
Het Alterra-rapport geeft ook het volgende aan: “Daarnaast dient ook onderzoek te worden gedaan aan muskusratpopulaties die zich onder experimentele omstandigheden zonder bestrijding kunnen ontwikkelen. Alleen dan kan een goed beeld worden verkregen van het verloop van de populatiedichtheid en de daaraan gekoppelde schade.” “Wanneer een populatie muskusratten zich vestigt in een gebied waar predatie of bestrijding ontbreekt, zal zich na verloop van tijd een situatie instellen waarin de aantallen dieren in evenwicht zijn met het voedselaanbod.” “Zoogdieren met een geringe voortplantingscapaciteit (K-strategen) reageren veelal door het tijdig verminderen van de reproductie waardoor de schommelingen gering zijn. Zoogdieren die zich kenmerken door een hoge reproductie en een brede ecologische amplitude (r-strategen) kenmerken zich door een vertraagde respons, met sterke populatiefluctuaties als gevolg. Typische r-strategen, zoals muskusratten, kenmerken zich daarbij door een overshoot, waarbij overbevolking kan optreden, de populatie boven draagkracht niveau stijgt en vervolgens in elkaar klapt om zich op een lager niveau te stabiliseren. Gewoonlijk worden bij hoge dichtheden de aantallen vooral door predatie, ziektes en parasieten en minder door dichtheidsafhankelijke reproductie gereguleerd tot onder de draagkracht.”
Het is dus de vraag of de populatie-omvang uiteindelijk zal toenemen of zich zelfs op een lager niveau zal stabiliseren wanneer de bestrijding stopgezet wordt. Alterra stelt daarom voor om in bepaalde gebieden de bestrijding stop te zetten, zodat onderzocht kan worden hoe de populatie zich ontwikkelt. Aangezien er geen sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid, mits er regelmatige controle- en herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd of muskusratwerende voorzieningen worden aangebracht, pleiten wij ervoor om in de provincie Utrecht een experiment in een (voor het onderzoek voldoende omvangrijk) gebied uit te voeren met stopzetting van de bestrijding. Temeer daar veiligheidsrisico’s met de huidige bestrijding ook niet uit te sluiten zijn. Het geld dat nu voor de bestrijding wordt ingezet, kan dan worden ingezet voor controle en beveiliging van de oevers en waterkeringen.
Om de volgende redenen wil ik dan ook pleiten voor een andere strategie om met de muskusrattenproblematiek om te gaan:
- de schade die muskusratten aanbrengen in dijken, blijkt niet tot grote veiligheidsrisico’s te leiden;
- voor zover er al risico’s bestaan, voorkomen we die niet door muskusratten te doden; het probleem is nl. dat er altijd een bepaalde hoeveelheid muskusratten overblijft, die verder kan gaan met graafactiviteiten;
- de huidige bestrijdingswijze kost veel geld, maar is niet duurzaam: ieder jaar blijven de uitgaven hoog en nemen zelfs toe;
- het is de vraag of de muskusrattenpopulatie nog wel zal toenemen na stopzetting bestrijding (in eerste instantie zal er een overshoot zijn, maar daarna kan het op een lager niveau stabiliseren);
- de huidige bestrijdingswijze brengt veel dierenleed teweeg, zowel onder de muskusratten zelf als onder de bijvangst (die 505 dieren bedroeg in 2006);
- de huidige bestrijdingswijze impliceert een continue verstoring van de oeverecologie;
- het doden van muskusratten is een schijnoplossing voor de problemen waar boeren mee kampen: er blijven muskusratten achter die holen kunnen graven.
N.a.v. de uitkomsten van het onderzoek van Alterra heeft de Landelijke Coördinatie Commissie Muskusrattenbestrijding 7 vervolgonderzoeken in gang gezet die begin 2008 gereed zullen zijn. Hoewel in het Alterra-rapport was aanbevolen om een experiment van niet-bestrijding toe te passen, wordt dit in geen enkele van de 7 vervolgonderzoeken gedaan.
Ons voorstel is dan ook om een experiment van niet-bestrijding uit te voeren in een beperkt gebied in de provincie Utrecht. Hiervoor kunnen de volgende onderzoeksdoelen gelden:
- vaststellen populatie-omvang bij niet-bestrijding
- vaststellen omvang graverij bij niet-bestrijding
- vaststellen effectiviteit alternatieven bij niet-bestrijding zoals schuine kades, werende doeken of geplastificeerd gaas met daaraan gekoppeld een kosten-batenanalyse van bestrijding t.o.v. toepassing alternatieven
Graag verneem ik hierover de mening van de overige commissieleden.
Mogelijke toepassing van alternatieven volgens Alterra:
“De betekenis van predatoren bij onderdrukking van muskusratpopulaties wordt door de muskusratbestrijding zelf en door de jacht op predatoren in ons land beperkt.”
“De Amerikaanse nerts, die verantwoordelijk wordt gehouden voor de decimering van
de muskusratpopulaties in een aantal Oost-Europese landen, lijkt zich in ons land
moeilijk te handhaven. Een mogelijke oorzaak zou zijn dat de soort veel als bijvangst
voorkomt bij de muskusrattenbestrijding (Broekhuizen et al., 1992, Niewold, 1992a).”
“Een eerste vereiste voor graafwerk door muskusratten en andere gravende oeverbewonende zoogdieren, waaronder woelratten, bruine ratten en bevers, is het direct grenzen van de waterkering aan meer permanent, dieper water. Veel rivierdijken en ook kaden grenzen niet direct aan water. Voor een meer duurzame oplossing van het veiligheidsprobleem zal er meer aandacht moeten worden geschonken aan de mogelijkheden om permanent water langs rivierdijken en ook kaden 10-15 m te verleggen.
Daarnaast dient de oever van een waterkering of kade bij voorkeur niet steil te zijn. Het is aan te bevelen om aan de waterkant een hellingshoek te hebben van 3:1, aan de landzijde 2:1 met een kruinbreedte van minimaal 2,4 m en een hoogte van minimaal 91 cm boven het waterpeil (Miller, 1994).
Beplanting of het laten groeien van struiken en bomen (els en wilg) langs oevers zou mogelijk ook bescherming bieden tegen afkalving door graverij. Bovendien zal een met geboomte begroeide oever minder aantrekkelijk zijn voor muskusratten. Dit zou samen moeten gaan met verbreding van de oevers (Schrõpfer et al., 1989 in: Halle et
al., 1990).”
“Dijken en ook kaden zijn ter beveiliging tegen stroming en golfslag op kwetsbare plaatsen voorzien van harde materialen zoals steenkorven, bazaltblokken, stortstenen, puin en kleinere stenen, asfalt, etc. Deze beveiliging voorkomt ook dikwijls ernstige graverij door muskusratten en zou op bepaalde locaties kunnen worden toegepast. Oevers kunnen ook tegen de graverij van muskusratten worden beschermd door stalen, betonnen en hardhouten damwanden.
Een andere optie is om vooral in kades loodrecht tot ca. 50 cm onder de waterspiegel beton of ander werend materiaal aan te brengen (Miller, 1994). Overigens is dit niet overal mogelijk omdat een waterkering hierdoor als het ware in tweeën gesplitst wordt met het risico op afschuiven van de teen van een dijk of kade.”
“Recent worden steeds vaker als oeverbescherming allerlei soorten van doeken toegepast, die wel of niet onder stortstenen gelegen, ook muskusratwerende eigenschappen bleken te bezitten (o.a. Krol et al., 2002).
In Boskoop en in Friesland zijn experimenten uitgevoerd voor korte tracés met verschillende typen van kunststofmatten en gaas. Ook al waren de aangebrachte constructies door een niet adequate aanbrenging, niet overal geheel muskusratwerend, ze voorkwamen toch belangrijke schade (N. Bosma schrift. meded., eigen waarneming).
In Friesland is over een langer kadetracé buideldoek aangebracht. Deze constructie houdt zich al ca 15 jaar uitstekend en is tevens natuurvriendelijk.”
“Het aanbrengen van roestvrijstalen gaas in de oevertalud met een dikte van 1,7 mm en een maximum maaswijdte van 50x50 mm is eveneens een optie en is hier en daar toegepast (van Bavel et al., 2003).”
“Bij oevers zonder natuurfunctie was een beschoeiing van meer dan 40 cm boven de hoogst bekende waterstand voldoende om graverij achter de beschoeiing te voorkomen. Oevers met een natuurfunctie zouden beveiligd kunnen worden met gaas of door plaatsing van een damwand op ca. 1 m achter de natuurvriendelijke vooroever (TAW, 1981).”
Interessant voor jou
Commentaar PvdD op grondwaterplan
Lees verderAgenda Vitaal Platteland
Lees verder