Vragen over afschot zwerf­katten (vervolg)


Indiendatum: okt. 2009

Onderwerp: Schriftelijke vragen ex artikel 47 van het RvO aan het college van GS, gesteld door Wanda Bodewitz, Partij voor de Dieren, betreffende kattenafschot.


Toelichting
Op 8 september j.l. hebben wij antwoorden ontvangen op schriftelijke vragen die wij hadden gesteld betreffende afschot van verwilderde katten in de Provincie Utrecht.
Wij stelden deze vragen, omdat het Faunabeheerplan onvoldoende het afschotbeleid onderbouwt met gestaafde argumenten en feiten.
De Partij voor de Dieren blijft van mening dat afschot van dieren niet mag plaatsvinden indien de noodzaak en/ of het nut niet middels onderzoek is aangetoond.

Wij gaan er vanuit dat Gedeputeerde Staten deze mening delen en willen daarom nogmaals wijzen op de noodzaak van onderzoek en het nemen van preventieve maatregelen.

Helaas bleken een aantal vragen niet volledig beantwoord of ontwijkend beantwoord te zijn. Als vervolg op onze eerder gestelde vragen, willen wij u graag nog de volgende vragen stellen.

1. In de media zijn diverse reacties verschenen naar aanleiding van de vragen die de PvdD in de Provinciale Staten van Utrecht heeft gesteld met betrekking tot het afschieten van verwilderde katten in de provincie. In deze reacties verklaarden jagers dat zij de katten in hun gebied kennen en daardoor weten of een kat wel of geen eigenaar heeft. Een kat waarvan een jager vermoedt dat deze geen eigenaar heeft, wordt door een jager beschouwd als verwilderde kat zoals bedoeld in de aanwijzing volgens art 67 FFW.

Bent u op de hoogte van het onderscheid dat zowel nationaal als internationaal wordt gemaakt door dierenopvangcentra, dierenartsen en dierenbeschermingsorganisaties m.b.t. huiskatten (katten waarvan de eigenaar bekend is en waarvan de eigenaar de dagelijkse zorg op zich neemt), zwerfkatten (katten die in het verleden een eigenaar hebben gehad, maar door omstandigheden op straat zijn beland en niet meer door een eigenaar verzorgd worden) en verwilderde katten (katten die na hun geboorte niet gesocialiseerd zijn en zelden of nooit in aanraking zijn geweest met mensen)?

2. Bent u van mening dat de omschrijving van een verwilderde kat zoals bedoeld in de beleidsnota FFW provincie Utrecht en m.n. in de aanwijzing volgens art 67 FFW dezelfde is als de in vraag 1 gehanteerde omschrijving van een verwilderde kat?
Zo nee, kunt u dan een omschrijving van een verwilderde kat geven?

3. In uw antwoord op vraag 4 van 8 september j.l. geeft u aan dat het in de meeste gevallen goed mogelijk is een onderscheid te maken tussen verwilderde katten en huiskatten. U geeft echter geen objectieve criteria aan waarop dit gebaseerd is.

Kunt u aangeven op welke uiterlijke en gedragskenmerken of andere criteria een jachtaktehouder zich baseert bij het onderscheiden van verwilderde katten, zwerfkatten en huiskatten in Nederland?
Zo ja, kunt u dan aangeven op welke bron of wetenschappelijk onderzoek deze kenmerken zijn gebaseerd?
Zo nee, bent u dan bereid, in overleg met betrokken partijen zoals dierenopvangcentra, de FBE Utrecht en de Dierenbescherming, een lijst op te stellen van uiterlijke en gedragskenmerken die door jachtaktehouders gebruikt moeten worden bij de afweging tot afschot van een loslopende kat?


4. In de jaarlijkse faunatelling van 2008 zijn 140 verwilderde katten in het buitengebied van de provincie Utrecht geteld. Er wordt echter geen overzicht gegeven van de precieze locaties waar deze verwilderde katten zich bevinden. Uit de cijfers die de FBE Utrecht ons ter beschikking heeft gesteld, blijken er jaarlijks tussen de 700 en 1000 katten te worden geschoten in de provincie Utrecht. Logische conclusie hieruit is dat er jaarlijks een substantiële aanwas plaatsvindt van het aantal katten dat buiten de bebouwde kom aanwezig is. Om duidelijk te krijgen of deze aanwas het gevolg is van de geboorte van jongen of van de migratie van volwassen dieren vanuit andere locaties zoals industrieterreinen of recreatieterreinen zal de populatieopbouw onderzocht moeten worden.
Een relatief eenvoudige manier om de populatieopbouw af te leiden, is een analyse van de afgeschoten katten door inventarisatie van leeftijd, afschotlocatie en mogelijke identificatiemiddelen.

Bent u bereid de inzameling van afgeschoten katten te faciliteren met vermelding van de afschotlocatie en de katten te laten controleren op identificatiemiddelen zoals chips of tatoeages?

5. Bent u bereid om op basis van de resultaten van het in vraag 4 voorgestelde onderzoek de locaties waar afschot van verwilderde katten wenselijk wordt geacht te beperken tot die locaties waar daadwerkelijk schade aan de inheemse flora en fauna wordt toegebracht door verwilderde katten?

6. Indien uit het onderzoek blijkt dat de aanwas van de populatie verwilderde katten voor een substantieel deel wordt veroorzaakt door migratie van volwassen katten vanuit andere locaties zoals industrieterreinen en recreatieterreinen, bent u dan bereid in samenwerking met de verantwoordelijken van die locaties (bijv. gemeenten) preventieve maatregelen zoals de zogenoemde TNR op die locaties te faciliteren en te ondersteunen? Hierbij worden de katten gevangen, gecastreerd en weer uitgezet. Populatiegroei wordt op die manier voorkomen.

7 . In uw antwoord op vraag 4 van september j.l. geeft u aan dat u de kans dat incidenteel een huiskat wordt geschoten niet erg groot inschat. Daarbij legt u de verantwoordelijkheid voor het afschot bij de betreffende jachtaktehouder.
Heeft u, als bevoegd gezag, de intentie om te controleren of jachtaktehouders al dan niet per ongeluk zwerfkatten of huiskatten hebben afgeschoten?
Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zo nee, waarom niet?




Namens de fractie van de Partij voor de Dieren en hoogachtend,

Wanda Bodewitz

Indiendatum: okt. 2009
Antwoorddatum: 17 nov. 2009

Onderwerp: Beantwoording schriftelijke vragen ex artikel 47 van het Reglement van Orde aan het college van GS, gesteld door Wanda Bodewitz, Partij voor de Dieren, betreffende kattenafschot
(19 oktober 2009).

Geacht College van Gedeputeerde Staten,


Hierbij de beantwoording van de schriftelijke vragen d.d. 19 oktober 2009, van het statenlid mw.
W. Bodewitz (PvdD) , volgens artikel 47 Reglement van Orde Provincie Utrecht over het afschot van verwilderde katten in de provincie Utrecht.


Toelichting (partij voor de Dieren)

Toelichting
Op 8 september jl. hebben wij antwoorden ontvangen op schriftelijke vragen die wij hadden gesteld betreffende afschot van verwilderde katten in de Provincie Utrecht.
Wij stelden deze vragen, omdat het Faunabeheerplan onvoldoende het afschotbeleid onderbouwt met gestaafde argumenten en feiten.
De Partij voor de Dieren blijft van mening dat afschot van dieren niet mag plaatsvinden indien de noodzaak en/ of het nut niet middels onderzoek is aangetoond.

Wij gaan er vanuit dat Gedeputeerde Staten deze mening delen en willen daarom nogmaals wijzen op de noodzaak van onderzoek en het nemen van preventieve maatregelen.

Helaas bleken een aantal vragen niet volledig beantwoord of ontwijkend beantwoord te zijn. Als vervolg op onze eerder gestelde vragen, willen wij u graag nog de volgende vragen stellen.

Wij beginnen met een herhaling van de vraag en geven vervolgens de antwoorden.

1. In de media zijn diverse reacties verschenen naar aanleiding van de vragen die de PvdD in de Provinciale Staten van Utrecht heeft gesteld met betrekking tot het afschieten van verwilderde katten in de provincie. In deze reacties verklaarden jagers dat zij de katten in hun gebied kennen en daardoor weten of een kat wel of geen eigenaar heeft. Een kat waarvan een jager vermoedt dat deze geen eigenaar heeft, wordt door een jager beschouwd als verwilderde kat zoals bedoeld in de aanwijzing volgens art 67 FFW.

Bent u op de hoogte van het onderscheid dat zowel nationaal als internationaal wordt gemaakt door dierenopvangcentra, dierenartsen en dierenbeschermingsorganisaties m.b.t. huiskatten (katten waarvan de eigenaar bekend is en waarvan de eigenaar de dagelijkse zorg op zich neemt), zwerfkatten (katten die in het verleden een eigenaar hebben gehad, maar door omstandigheden op straat zijn beland en niet meer door een eigenaar verzorgd worden) en verwilderde katten (katten die na hun geboorte niet gesocialiseerd zijn en zelden of nooit in aanraking zijn geweest met mensen)?

Antwoord: Wij zijn er van op de hoogte dat een dergelijk onderscheid in de praktijk wordt gemaakt. Er bestaat geen algemeen geaccepteerde (wetenschappelijke) definitie van wat een verwilderde kat is. Ook in de Flora- en faunawet is geen definitie opgenomen wat hieronder moet worden verstaan.


2. Bent u van mening dat de omschrijving van een verwilderde kat zoals bedoeld in de beleidsnota FFW provincie Utrecht en m.n. in de aanwijzing volgens art 67 FFW dezelfde is als de in vraag 1 gehanteerde omschrijving van een verwilderde kat?
Zo nee, kunt u dan een omschrijving van een verwilderde kat geven?

Antwoord: In de beleidsnota staat vermeld wat wij in het kader van de schadebestrijding onder een verwilderde kat verstaan. Voor de bepaling wat een verwilderde kat in de zin van de beleidsnota of het provinciale aanwijzingsbesluit is, zijn verschillende factoren van belang. De plek waar de kat zich bevindt, het gedrag dat de kat vertoont, eventuele uiterlijke kenmerken en het feit of er een eigenaar bekend is.


3. In uw antwoord op vraag 4 van 8 september jl. geeft u aan dat het in de meeste gevallen goed mogelijk is een onderscheid te maken tussen verwilderde katten en huiskatten. U geeft echter geen objectieve criteria aan waarop dit gebaseerd is.

Kunt u aangeven op welke uiterlijke en gedragskenmerken of andere criteria een jachtaktehouder zich baseert bij het onderscheiden van verwilderde katten, zwerfkatten en huiskatten in Nederland?
Zo ja, kunt u dan aangeven op welke bron of wetenschappelijk onderzoek deze kenmerken zijn gebaseerd?
Zo nee, bent u dan bereid, in overleg met betrokken partijen zoals dierenopvangcentra, de FBE Utrecht en de Dierenbescherming, een lijst op te stellen van uiterlijke en gedragskenmerken die door jachtaktehouders gebruikt moeten worden bij de afweging tot afschot van een loslopende kat?

Antwoord: Er is ons geen specifiek wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit de door u gevraagde objectieve criteria zijn af te leiden. Het belangrijkste criterium is of er een eigenaar bekend is. Tenzij de kat duidelijke kenmerken vertoont die hier op wijzen (zoals bijvoorbeeld een halsband) is dit niet in het veld waar te nemen.

De jachtaktehouder heeft normaal gesproken regelmatig contact met de terreineigenaren en weet dan ook welke niet-verwilderde katten er zich in zijn jachtveld bevinden. Indien er zich, ’s morgens of ’s avonds, met enige regelmaat andere katten in het jachtveld bevinden die zich schuw gedragen en geen kenmerken van huiskatten vertonen kan er van uitgegaan worden dat dit verwilderde katten zijn.

De uiteindelijke afweging (en het risico) ten aanzien van het afschot ligt bij de jachtakte¬houder. Nu niet is gebleken dat zich in de praktijk problemen voordoen achten wij het verder niet noodzakelijk om ons beleid aan te passen of nadere criteria op te stellen.


4. In de jaarlijkse faunatelling van 2008 zijn 140 verwilderde katten in het buitengebied van de provincie Utrecht geteld. Er wordt echter geen overzicht gegeven van de precieze locaties waar deze verwilderde katten zich bevinden. Uit de cijfers die de FBE Utrecht ons ter beschikking heeft gesteld, blijken er jaarlijks tussen de 700 en 1000 katten te worden geschoten in de provincie Utrecht. Logische conclusie hieruit is dat er jaarlijks een substantiële aanwas plaatsvindt van het aantal katten dat buiten de bebouwde kom aanwezig is. Om duidelijk te krijgen of deze aanwas het gevolg is van de geboorte van jongen of van de migratie van volwassen dieren vanuit andere locaties zoals industrieterreinen of recreatieterreinen zal de populatieopbouw onderzocht moeten worden.
Een relatief eenvoudige manier om de populatieopbouw af te leiden, is een analyse van de afgeschoten
katten door inventarisatie van leeftijd, afschotlocatie en mogelijke identificatiemiddelen.

Bent u bereid de inzameling van afgeschoten katten te faciliteren met vermelding van de afschotlocatie
en de katten te laten controleren op identificatiemiddelen zoals chips of tatoeages?

Antwoord: Of er al dan niet sprake is van een substantiële aanwas ten gevolge van migratie vanuit andere locaties zoals industrieterreinen of recreatieterreinen is niet zonder meer af te leiden uit de bovengenoemde aantallen. Nu de locatie waarvan de katten afkomstig zijn niet direct van belang zijn voor de schadedreiging van deze dieren uitgaat zien wij geen noodzaak voor een nader onderzoek naar de populatieopbouw. Wel zijn wij van mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat een dergelijke aanwas zal plaatsvinden. Gelet hierop zetten wij ook in op voorlichting aan de kattenhouders. Zie verder het antwoord op vraag 6.


5. Bent u bereid om op basis van de resultaten van het in vraag 4 voorgestelde onderzoek de locaties waar afschot van verwilderde katten wenselijk wordt geacht te beperken tot die locaties waar daadwerkelijk schade aan de inheemse flora en fauna wordt toegebracht door verwilderde katten?

Antwoord: In ons aanwijzingsbesluit is aangegeven dat de katten alleen mogen worden afgeschoten indien dit in het belang is van de fauna. Gelet op de wijde verspreiding van deze katten in het landelijk gebied van onze provincie is er echter vrijwel overal een dreiging van dergelijke schade. Er is dan ook geen aanleiding het gebied waarvoor het aanwijzingsbesluit geldt te beperken.

6. Indien uit het onderzoek blijkt dat de aanwas van de populatie verwilderde katten voor een substantieel
deel wordt veroorzaakt door migratie van volwassen katten vanuit andere locaties zoals industrieterreinen en recreatieterreinen, bent u dan bereid in samenwerking met de verantwoordelijken van die locaties (bijv. gemeenten) preventieve maatregelen zoals de zogenoemde TNR op die locaties te faciliteren en te ondersteunen? Hierbij worden de katten gevangen, gecastreerd en weer uitgezet. Populatiegroei wordt op die manier voorkomen.

Antwoord: De gemeenten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor verwilderde en zwervende katten in de stedelijke omgeving. Zij zijn vrij hiertoe de maatregelen te nemen die zij het meest geschikt achten. Wij verwijzen hiervoor ook naar de antwoorden die door de minister van LNV zijn gegeven op kamervragen door uw partij (brief van 1 juli 2008 met kenmerk DL. 2008/1508.).

Wij wijzen er nogmaals op dat de eigenaren van katten ook een verplichting hebben zoveel mogelijk te voorkomen dat deze katten schade aanrichten aan de inheemse fauna. Wij hebben dan ook in het Actieprogramma Dierenwelzijn aangegeven voorlichting over dit onderwerp te zullen geven aan kattenhouders.


7. In uw antwoord op vraag 4 van september jl. geeft u aan dat u de kans dat incidenteel een huiskat wordt geschoten niet erg groot inschat. Daarbij legt u de verantwoordelijkheid voor het afschot bij de betreffende jachtaktehouder.
Heeft u, als bevoegd gezag, de intentie om te controleren of jachtaktehouders al dan niet per ongeluk zwerfkatten of huiskatten hebben afgeschoten?
Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zo nee, waarom niet?

Antwoord: In het kader van het reguliere toezicht door de provinciale handhavers wordt ook op dit
aspect gecontroleerd. Daarnaast kan er, indien er een specifieke melding wordt gedaan van afschot van huiskatten, nader onderzoek plaatsvinden.



Gedeputeerde Staten van Utrecht,


Voorzitter,

Secretaris,

Interessant voor jou

Vragen over bestrijding van de soepgans

Lees verder

Vragen over overmatige stikstofdeposities op natuur

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer