Vragen over beleidsnota Flora- en faunawet Provincie Utrecht


Indiendatum: apr. 2008

Onderwerp: Schriftelijke vragen aan het college van GS, gesteld door Claudia Verkleij, Partij voor de Dieren, betreffende “Beleidsnota Flora- en faunawet Provincie Utrecht” (2008RGW73)
Datum: 22 april 2008

Geacht college van Gedeputeerde Staten,

Toelichting
Aan de commissie RGW is ter bespreking voor de commissievergadering van 21 april ‘08 het document ‘Beleidsnota Flora- en faunawet Provincie Utrecht’ aangeboden. In dit verband willen wij de volgende vragen voorleggen:
Met betrekking tot het Statenvoorstel:
Op blz. 4 wordt gesproken over een communicatieoffensief in samenwerking met de Faunabeheereenheid Utrecht primair gericht op grondgebruikers en het publiek.
Waarom moet er een zogenaamd communicatieoffensief plaatsvinden dat mede gericht op is het publiek? Wij lezen dit als het vergroten van draagvlak voor de jacht. (zie ook hoofdstuk 7 van de beleidsnota.) Wij vinden het zeer ongepast dat reclame wordt gemaakt voor de jacht. In plaats daarvan verzoeken wij GS om voorlichting te geven aan grondgebruikers en publiek over alternatieve methodes om schade te voorkomen.

Met betrekking tot de Commentaarnota (bijlage 2)
Op pagina 2 bij punt 11 wordt vermeld dat de spreeuw in de provincie Utrecht veel schade aanricht in fruitboomgaarden.
Om hoeveel schade ging het in 2006 en 2007 (voor zover wij hebben kunnen nagaan, heeft het Faunafonds in 2006 en de 1e helft van 2007 geen schade uitgekeerd)? En zou deze schade ook plaatsvinden indien er gebruik gemaakt zou worden van netten rond de fruitbomen? Zo nee, waarom dragen we dan niet zorg voor een dergelijk preventief middel?

Op pagina 3, 2e alinea staat vermeld dat de Dierenbescherming pleit voor een andere aanpak t.a.v. exoten en verwilderde dieren. Voorts staat geschreven: “De door de DB voorgestelde maatregelen kunnen inderdaad bijdragen aan het verminderen van schade in het landelijk gebied. Maar omdat dreiging van schade door deze verwilderde huisdieren in het landelijk gebied reëel is, kan een jachtaktehouder op basis van het aanwijzingsbesluit ingrijpen. Ingrijpen in het stedelijk gebied is niet aan de orde omdat dat op basis van andere regelgeving niet is toegestaan.”
Voor wat betreft dit laatste: kunt u aangeven sinds wanneer verwilderde postduiven in stedelijk gebied niet meer worden bestreden? En voor wat betreft de reactie van de provincie op het commentaar van DB: waarom wilt u jacht toepassen, terwijl u erkent dat er goede alternatieven zijn? Wat betreft duiven zijn er in het land op meerdere plaatsen goede ervaringen opgedaan met duiventillen waar geboorteregulatie toegepast wordt, zodat duurzaam en structureel aan een verlaging van de populatie gewerkt wordt. Dit is met jacht niet mogelijk. Wij pleiten ervoor om te investeren in duiventillen in plaats van jacht op duiven. Bent u bereid dit te stimuleren?

Op pagina 6 bij punt 19 adviseert de Dierenbescherming de provincie de jacht niet te verhuren voor plezierjacht. De provincie geeft hierop aan: Het betreft jachtrecht waarbij per geval beslist wordt.
Waarom is GS niet bereid om het verhuren van jachtrecht voor plezierjacht stop te zetten? En in hoeverre wordt nu al jachtrecht verhuurd voor plezierjacht?

Op pagina 7 bij punt 31 beveelt de KNJV een minimale hagelgrootte diameter aan.
Er zijn onderzoeken beschikbaar waaruit blijkt dat 35 tot 50 procent van de ganzen die boven Denemarken en Zweden vliegen, hagel in het lijf heeft. Dit heeft gevolgen voor het trekgedrag; er ontstaan hierdoor meer overzomeraars, waardoor de overlast voor boeren vergroot wordt. Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit in de provincie Utrecht gesteld is?

Op pagina 9 bij punt 50 staat het volgende: Daarnaast kan ontheffing worden verleend in verband met ziekte van reeën en/ of ernstige verwondingen, of in het kader van onvoorziene incidenten met betrekking tot de verkeersveiligheid.
Kan GS ons aangeven wat wij ons moeten voorstellen bij dit soort onvoorziene incidenten?

Op pagina 10 punt 59 wordt vermeld: Natuurmonumenten en het Utrechts Landschap zien Nijlgans niet als exoot, maar als ingeburgerde soort. De reactie van de provincie is hierop: Voor de wet is het dus een exoot, die niet beschermd is en waarvoor de provincie opdracht kan verlenen om het aantal dieren te verminderen.
U kunt inderdaad een opdracht verlenen om het aantal niet beschermde exoten te reguleren, maar dit is geen wettelijke plicht. Wij vragen u derhalve waarom de Nijlgans door de provincie is aangewezen in het kader van art. 67 van de FFW?(NB. Aanwezige soorten veranderen voortdurend, overal ter wereld. Hiernaast speelt het volgende: het is onzes inziens onzinnig en niet van deze tijd om vast te blijven houden aan het onderscheid inheems en exoot. Er zijn namelijk in Nederland heel veel diersoorten die nu als inheems worden gezien, maar die in het verleden niet voorkwamen in Nederland (bijvoorbeeld konijnen). )

Op pagina 11 bij het kopje aanvullende opmerkingen staat onderaan: Helaas blijken veel jachthouders gegevens over de wildstand niet te willen prijsgeven. Uit de telgegevens van de diersoort ree, blijkt dat de informatie van de WBE’s uit de provincie Utrecht uiterst beperkt is. Er zijn in 2006 slechts gegevens van 297 getelde reeën aan deze databank aangeboden, terwijl het Reeënbeheerplan uitgaat van een stand van 1793 reeën.
Waar baseert GS het afschotbeleid van reeën dan op? We moeten af van het laten tellen door de jagers zelf. Het is van groot belang om over objectieve gegevens te beschikken. Is GS bereid om te investeren in objectief onderzoek, in plaats van geld te spenderen aan dit soort gekleurd onderzoek?

Met betrekking tot de Beleidsnota FFW Provincie Utrecht
Op pg. 7 van de FFW-nota onderaan staat: Gedeputeerde Staten zullen het Faunabeheerplan toetsen aan de criteria zoals die in de wet, de AMVB's en in de Beleidsnota FFW staan.
Op welke criteria uit de Beleidsnota FFW doelt men hier? In Noord-Holland heeft men in de FFW-nota een lijst toetspunten voor het Faunabeheerplan opgenomen. Het Faunabeheerplan in NH dient bijv. de volgende punten te bevatten:- beschrijven van de relatie van de desbetreffende soort met andere diersoorten; - beschrijven van de verwachte effectiviteit van de te verrichten handelingen; - benoemen van kennislacunes en benoemen van benodigd aanvullend onderzoek. In hoeverre dient het Faunabeheerplan in de provincie Utrecht aan deze punten te voldoen?

Op pagina 10 bovenaan staat vermeld: De aanwijzing (in het kader van artikel 67) kan plaatsvinden in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van landbouwschade of van schade aan flora en fauna.
Vanuit welk belang wordt de reeënpopulatie beheerd? En hoe is aangetoond dat jacht dat belang dient?

Op pagina 10 in de laatste alinea staat geschreven: Ten aanzien van het vereiste van de preventieve middelen is een minimum van 2 preventieve middelen het uitgangspunt.
Wij vragen u wordt de jacht hier ook toe gerekend?Wordt een eerder afgegeven ontheffing hier ook toe gerekend? En zo ja, hoe is het mogelijk om doden als een preventief middel te zien voordat gedood mag worden? Hoe kan een ontheffing als een preventief middel worden gezien voordat een ontheffing mag worden verleend (dit is onlangs gebeurd bij het toestaan van de jacht op konijnen door ProRail)?

Tevens op blz. 12 van de beleidsnota staat dat over de invloed van de inrichting en het vegetatiebeheer en over de invloed van predatoren nog onvoldoende kennis beschikbaar is om daar uniform bruikbare voorstellen voor te maken. Tevens staat er dat waar zich echter mogelijkheden voor doen om bij inrichting en beheer rekening te houden met mogelijke schadedreiging ervaring opgedaan kan worden.
Mogen wij hier lezen dat onder de juiste omstandigheden GS positief staat ten opzichte van een pilot die gericht is op de invloed van vegetatiebeheer en inrichting in relatie tot schadebeheer? Mogen wij hier tevens lezen dat GS actief integrale kennis t.a.v. de invloed van predatoren in relatie tot schadebeheer gaat verzamelen?

Op blz. 12 onderaan staat dat tot nu toe is aangenomen dat een Wild zwijn of Edelhert dat gesignaleerd werd buiten een omheind gebied, een ontsnapt exemplaar betrof en geen in het wild levend dier. Aangezien de wet alleen van toepassing is op in het wild levende soorten en niet op gehouden dieren, konden deze dieren zonder ontheffing worden geschoten.
Waar is deze aanname op gebaseerd? M.a.w. in hoeverre kan deze aanname gestaafd worden door gegevens uit monitoring? Zo neen, is GS voornemens om dit te gaan monitoren? De ecologische verbindingszones maken een natuurlijke migratietrek namelijk steeds waarschijnlijker. Is afschot van deze dieren in de provincie Utrecht voorgekomen, en zo ja, hoe vaak?

Op blz. 14 staat dat de provincie Utrecht alle jachtaktehouders aangewezen heeft als categorie van personen die de stand van Verwilderde postduif, Verwilderde kat en Soepgans (Verwilderde boerengans) in de provincie Utrecht mogen beperken.
Hoe wordt in de praktijk onderscheid gemaakt tussen een verwilderde kat en een gewone huiskat die toevallig haar gezicht laat zien in landelijk gebied? Het lijkt ons dat het voor de desbetreffende eigenaar geen prettige gebeurtenis is als zijn huisdier wordt gedood. Staat GS open om over een alternatieve aanpak na te denken en hier over te praten met bijvoorbeeld de Faunabeheereenheid en de Dierenbescherming?

Op bladzijde 18 bovenaan (paragraaf 4.2) staat het volgende: In de afgelopen vijf jaren is er in de provincie Utrecht geen noodzaak geweest om gebruik te maken van dit instrument. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de bescherming op basis van vrijwilligheid plaatsvindt.
Uit het feit dat er tot op heden slechts 1 aanvraag is geweest (noot: is informatie minisymposium FFW) blijkt duidelijk dat het instrument Beschermde leefomgeving niet werkt. Is GS het met ons eens dat het goed is om wat meer het vrijblijvende karakter van dit instrument af te halen en dat de provincie zelf meer initiatief gaat nemen om dit instrument in te zetten?

Naar aanleiding van het onderwerp ‘onderzoek en monitoring’ zoals besproken in paragraaf 4.3 op blz. 18 paragraaf willen wij het volgende op merken en vragen:
Bij goed flora- en faunabeleid is het noodzakelijk dat GS over de juiste gegevens kan beschikken. Onzes inziens is dit nu niet het geval. In het kader van ecologisch onderzoek wordt nu jaarlijks in slechts 1/10 deel van de provincie de flora en fauna in kaart gebracht (informatie website provincie). Dat betekent een omloop van 10 jaar. Daarnaast is het Werkdocument Flora eind 2001 in PS vastgesteld en het werkdocument Fauna nota bene al in november 1997. Wij vragen ons af in hoeverre deze documenten nog steeds de actualiteit dekken en in hoeverre het provinciaal beschermingsbeleid lijdt onder een gebrek aan de juiste gegevens?
Daarnaast constateren wij een verschil in inzet wat betreft gegevensverzameling t.b.v. bescherming en wat betreft gegevensverzameling t.b.v. schadebestrijding cq. jacht. Jaarlijks vindt er een vlakdekkende telling plaats t.a.v. eventueel schadebrengende soorten. Afgezien van het feit dat er bij ons enigszins twijfel bestaat over de objectiviteit van deze telling (noot: grotendeels uitgevoerd door de FBE), vragen wij u tot eenzelfde inzet te komen t.b.v. de bescherming van flora en fauna.

Op pagina 22 in de 3e alinea van onder staat vermeld: De provinciale handhaving zal zich de komende jaren primair gaan richten op de hierboven genoemde handhavingstaken van de wet en veel minder op de algemene verbodsartikelen
Gaat de provincie er zorg voor gaat dragen dat de PMD de handhaving op dit terrein uitbreidt, nu de provincie zelf hier geen activiteiten meer in onderneemt? M.a.w. is GS bereid om de PMD te faciliteren in uitbreiding van FTE voor deze handhaving?

Op bladzijde 22 staat: Het intrekken van de ontheffing bij wijze van sanctie vindt alleen plaats als bij herhaling de ontheffingsvoorschriften niet worden nagekomen. Op basis van de ontheffingsvoorschriften kan een ontheffing tijdelijk worden geschorst.
Kunt u aangeven wat dit concreet betekent? Wat is hier de kwantitatieve norm? Wij denken dat het de duidelijkheid en de rechtszekerheid ten goede zal komen wanneer GS hier een nulnorm hanteert, wat betekent dat bij overtreding van de desbetreffende ontheffingsvoorschriften de ontheffing automatisch wordt ingetrokken.

Op bladzijde 29 (Bijlage 2 Overzicht diersoorten) constateren wij dat de provinciale selectie uit de door het Rijk opgestelde lijst van diersoorten die voor vrijstelling in aanmerking komen, een integrale overname is van de gehele lijst. Het argument dat hier gehanteerd wordt is dat “Om verwarring bij de ontheffinggebruiker te voorkomen zijn alle soorten waarvoor de mogelijkheid tot verontrusten door de wetgever geboden wordt ook in de provincie Utrecht vrijgesteld voor opzettelijk verontrusten ter voorkoming van belangrijke schade.” (NB. Op deze lijst komen tevens Rode Lijst dieren voor zoals de huismus en de ringmus.)
Deelt u onze mening dat eventuele verwarring bij de ontheffinggebruiker geen goede reden is om automatisch dieren op een vrijstellingslijst te zetten. Integrale overname van een landelijke lijst -die slechts bedoeld is om hieruit diersoorten te selecteren die ook daadwerkelijk binnen de specifieke provinciale context voor problemen zorgen - is onzes inziens misplaatst. Bent u bereid om de diersoorten op deze provinciale vrijstellingslijst in heroverweging te nemen en om eventuele plaatsing daarop slechts afhankelijk te laten zijn van de provincie specifieke omstandigheden?

Indiendatum: apr. 2008
Antwoorddatum: 6 mei 2008

Onderwerp : Antwoorden op vragen gesteld door de Cie RGW tijdens de behandeling op 21 april jl. over de Beleidsnota Flora- en faunawet Provincie Utrecht

Onderwerp: Schriftelijke vragen aan het college van GS, gesteld door Claudia Verkleij, Partij voor de Dieren, betreffende “Beleidsnota Flora- en faunawet Provincie Utrecht” (2008RGW73)
Datum: 22 april 2008
Geacht college van Gedeputeerde Staten,
Toelichting
Aan de commissie RGW is ter bespreking voor de commissievergadering van 21 april ‘08 het document ‘Beleidsnota Flora- en faunawet Provincie Utrecht’ aangeboden. In dit verband willen wij de volgende vragen voorleggen:
Met betrekking tot het Statenvoorstel:

Vraag 1. Op blz. 4 wordt gesproken over een communicatieoffensief in samenwerking met de Faunabeheereenheid Utrecht primair gericht op grondgebruikers en het publiek.
Waarom moet er een zogenaamd communicatieoffensief plaatsvinden dat mede gericht op is het publiek? Wij lezen dit als het vergroten van draagvlak voor de jacht. (zie ook hoofdstuk 7 van de beleidsnota.) Wij vinden het zeer ongepast dat reclame wordt gemaakt voor de jacht. In plaats daarvan verzoeken wij GS om voorlichting te geven aan grondgebruikers en publiek over alternatieve methodes om schade te voorkomen.

Antwoord:
Het doel is het publiek te informeren over de achtergronden van beheer en schadebestrijding voortkomend uit de Flora- en faunawet. Een van de zaken die onderwerp zullen zijn is de uitleg dat het bij beheer en schadebestrijding niet gaat om jacht maar om het voorkomen en bestrijden van voornamelijk landbouwschade. In de nota is al aangegeven (pagina 24) dat wij themagericht voorlichting zullen gaan geven. Daarbij is o.a. gedacht aan (alternatieve) preventieve middelen die door de Faunafonds zijn erkend. Wij stellen daarom voor onderstaand actiepunt onder 7.1. van de concept-Beleidsnota op pagina 24 toe te voegen:

2. Als thema in ieder geval uit te werken, in samenwerking met het Faunafonds, de inzet en mogelijkheden van de beschikbare preventieve middelen om het doden van beschermde diersoorten zoveel mogelijk te voorkomen.

Met betrekking tot de Commentaarnota (bijlage 2)
Vraag 2. Op pagina 2 bij punt 11 wordt vermeld dat de spreeuw in de provincie Utrecht veel schade aanricht in fruitboomgaarden.
Om hoeveel schade ging het in 2006 en 2007 (voor zover wij hebben kunnen nagaan, heeft het Faunafonds in 2006 en de 1e helft van 2007 geen schade uitgekeerd)? En zou deze schade ook plaatsvinden indien er gebruik gemaakt zou worden van netten rond de fruitbomen? Zo nee, waarom dragen we dan niet zorg voor een dergelijk preventief middel?

Antwoord:
Het Faunafonds keert sinds enkele jaren geen schade meer uit, omdat diverse preventieve middelen aangewend worden en effect blijken te hebben. Deze preventieve maatregelen zijn een vrijstelling conform artikel 65 voor verstoring en afschot en tal van andere al dan niet in combinatie met elkaar toegepaste alternatieve verjaagmethoden, zoals gebruik van vlaggen en linten, het verjagen middels pandeksels, het plaatsen van gaskanonnen, het gebruik van angstkreten, etc.
Het gebruik van netten, met name het spannen van netten over de boomgaarden, wordt in enkele jonge boomgaarden toegepast. Dit is echter een kostbare maatregel en voor vele grondgebruikers brengt dit onevenredige kosten met zich mee.

Vraag 3.Op pagina 3, 2e alinea staat vermeld dat de Dierenbescherming pleit voor een andere aanpak t.a.v. exoten en verwilderde dieren. Voorts staat geschreven: “De door de DB voorgestelde maatregelen kunnen inderdaad bijdragen aan het verminderen van schade in het landelijk gebied. Maar omdat dreiging van schade door deze verwilderde huisdieren in het landelijk gebied reëel is, kan een jachtaktehouder op basis van het aanwijzingsbesluit ingrijpen. Ingrijpen in het stedelijk gebied is niet aan de orde omdat dat op basis van andere regelgeving niet is toegestaan.”
Voor wat betreft dit laatste: kunt u aangeven sinds wanneer verwilderde postduiven in stedelijk gebied niet meer worden bestreden? En voor wat betreft de reactie van de provincie op het commentaar van DB: waarom wilt u jacht toepassen, terwijl u erkent dat er goede alternatieven zijn? Wat betreft duiven zijn er in het land op meerdere plaatsen goede ervaringen opgedaan met duiventillen waar geboorteregulatie toegepast wordt, zodat duurzaam en structureel aan een verlaging van de populatie gewerkt wordt. Dit is met jacht niet mogelijk. Wij pleiten ervoor om te investeren in duiventillen in plaats van jacht op duiven. Bent u bereid dit te stimuleren?

Antwoord:
Verwilderde postduiven worden in het stedelijk gebied (binnen de bebouwde kommen) wel bestreden met het gebruik van vangkooien. Binnen de bebouwde kommen vindt geen afschot plaats van verwilderde postduiven met gebruik van een geweer. De provincie heeft geen bevoegdheid ten aanzien van overlast door verwilderde postduiven in het stedelijk gebied. Gemeenten regelen dit over het algemeen rechtstreeks met het ministerie van LNV.
De verwilderde duif behoort tot een van de onbeschermde vogelsoorten die belangrijke schade kunnen aanrichten aan gewassen (bron: Handboek Faunaschade van het Faunafonds). Conform het Rijksbeleid kunnen verwilderde duiven door jachtaktehouders buiten de bebouwde kom worden afgeschoten, mits zij gerechtigd zijn een vuurwapen te dragen i.v.m. jacht of schadebestrijding op andere soorten. De provinciale aanwijzing maakt het in het kader van schadebestrijding mogelijk om een vuurwapen bij zich te dragen en te gebruiken met uitsluitend als doel verwilderde duiven af te schieten ter voorkoming van belangrijke schade. Vooralsnog zien wij geen aanleiding om in het landelijk gebied te investeren in duiventillen.

Vraag 4. Op pagina 6 bij punt 19 adviseert de Dierenbescherming de provincie de jacht niet te verhuren voor plezierjacht. De provincie geeft hierop aan: Het betreft jachtrecht waarbij per geval beslist wordt.
Waarom is GS niet bereid om het verhuren van jachtrecht voor plezierjacht stop te zetten? En in hoeverre wordt nu al jachtrecht verhuurd voor plezierjacht?

Antwoord:
In de gevallen dat de provincie grond koopt met bestaand jachtrecht in de bestaande (pacht)overeenkomst dan wordt het jachtrecht als tijdelijk gebruik toegestaan. Na afloop van de (pacht)overeenkomsten heeft de provincie dit jachtrecht niet verlengd.

Vraag 5: Op pagina 7 bij punt 31 beveelt de KNJV een minimale hagelgrootte diameter aan.
Er zijn onderzoeken beschikbaar waaruit blijkt dat 35 tot 50 procent van de ganzen die boven Denemarken en Zweden vliegen, hagel in het lijf heeft. Dit heeft gevolgen voor het trekgedrag; er ontstaan hierdoor meer overzomeraars, waardoor de overlast voor boeren vergroot wordt. Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit in de provincie Utrecht gesteld is?

Antwoord:
Er hebben de laatste jaren in verband met het groeiende aantal overzomerende ganzen reeds veel studies plaatsgevonden. Daarnaast is er ter voorbereiding van het opstellen van beleid ten aanzien van overwinterende ganzen eveneens veel onderzoek uitgevoerd. Op dit moment wordt er op basis van een provinciale ontheffing in de provincie Utrecht gewerkt aan het terugbrengen van de populatie overzomerende grauwe ganzen tot een acceptabel niveau.
Voor de overwinterende ganzen zijn foerageergebieden voor grauwe ganzen, kolganzen en smienten ingesteld en wordt er buiten de foerageergebieden verjaagd. De effectiviteit van dit beleid wordt onderzocht. Wij wachten met belangstelling de uitkomsten van dit onderzoek af en zien geen aanleiding om nu al aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.

Vraag 6. Op pagina 9 bij punt 50 staat het volgende: Daarnaast kan ontheffing worden verleend in verband met ziekte van reeën en/ of ernstige verwondingen, of in het kader van onvoorziene incidenten met betrekking tot de verkeersveiligheid.
Kan GS ons aangeven wat wij ons moeten voorstellen bij dit soort onvoorziene incidenten?

Antwoord:
Een onvoorzien incident kan zijn dat een ree zich langs de snelweg ophoudt en in verband met de aanwezigheid van hekwerken niet kan vluchten naar aangrenzende landbouw- of natuurgebieden en om die reden een gevaar kan vormen voor het autoverkeer en afschot noodzakelijk is.

Vraag 7. Op pagina 10 punt 59 wordt vermeld: Natuurmonumenten en het Utrechts Landschap zien Nijlgans niet als exoot, maar als ingeburgerde soort. De reactie van de provincie is hierop: Voor de wet is het dus een exoot, die niet beschermd is en waarvoor de provincie opdracht kan verlenen om het aantal dieren te verminderen.
U kunt inderdaad een opdracht verlenen om het aantal niet beschermde exoten te reguleren, maar dit is geen wettelijke plicht. Wij vragen u derhalve waarom de Nijlgans door de provincie is aangewezen in het kader van art. 67 van de FFW?(NB. Aanwezige soorten veranderen voortdurend, overal ter wereld. Hiernaast speelt het volgende: het is onzes inziens onzinnig en niet van deze tijd om vast te blijven houden aan het onderscheid inheems en exoot. Er zijn namelijk in Nederland heel veel diersoorten die nu als inheems worden gezien, maar die in het verleden niet voorkwamen in Nederland (bijvoorbeeld konijnen). )

Antwoord:
Het betreft rijksbeleid dat voor een groot aantal exoten een nulstand wordt nagestreefd. Wij beoordelen aan de hand van gegevens voor welke soorten in de provincie Utrecht ingrijpen nodig wordt geacht. Dit wordt gerelateerd aan de schadedreiging aan o.a. gewassen en flora en fauna. De aanwijzing van de Nijlgans heeft uitsluitend plaatsgevonden om de reden zoals beschreven in het antwoord van vraag 3, namelijk het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.

Vraag 8: Op pagina 11 bij het kopje aanvullende opmerkingen staat onderaan: Helaas blijken veel jachthouders gegevens over de wildstand niet te willen prijsgeven. Uit de telgegevens van de diersoort ree, blijkt dat de informatie van de WBE’s uit de provincie Utrecht uiterst beperkt is. Er zijn in 2006 slechts gegevens van 297 getelde reeën aan deze databank aangeboden, terwijl het Reeënbeheerplan uitgaat van een stand van 1793 reeën.
Waar baseert GS het afschotbeleid van reeën dan op? We moeten af van het laten tellen door de jagers zelf. Het is van groot belang om over objectieve gegevens te beschikken. Is GS bereid om te investeren in objectief onderzoek, in plaats van geld te spenderen aan dit soort gekleurd onderzoek?

Antwoord:
Het aanwezige aantal reeën zoals genoemd in het reeënbeheerplan zijn verzameld door de wildbeheereenheden op basis van de jaarlijkse reeëntellingen. Diverse onafhankelijke organisaties worden uitgenodigd om hieraan deel te nemen. Jaarlijks zijn vertegenwoordigers van terreinbeherende organisaties en bijzondere opsporingsambtenaren bij de tellingen aanwezig. Er is geen aanleiding om de beschikbare cijfers in twijfel te trekken.
In het door ons goedgekeurde reeënbeheerplan Utrecht 2005 zijn de inventarisatiegegevens van de Wildbeheereenheden verzameld op basis waarvan een voorjaarspopulatie is bepaald. Het afschot is vervolgens bepaald op basis van de draagkrachtberekeningen van professor J. van Haaften. Het Reeënbeheerplan Utrecht geeft hierover meer informatie.
Wij zijn het met u eens dat objectieve gegevens van groot belang zijn en blijven bereid hierin te investeren.

Vraag 9: Met betrekking tot de Beleidsnota FFW Provincie Utrecht
Op pg. 7 van de FFW-nota onderaan staat: Gedeputeerde Staten zullen het Faunabeheerplan toetsen aan de criteria zoals die in de wet, de AMVB's en in de Beleidsnota FFW staan.
Op welke criteria uit de Beleidsnota FFW doelt men hier? In Noord-Holland heeft men in de FFW-nota een lijst toetspunten voor het Faunabeheerplan opgenomen. Het Faunabeheerplan in NH dient bijv. de volgende punten te bevatten:- beschrijven van de relatie van de desbetreffende soort met andere diersoorten; - beschrijven van de verwachte effectiviteit van de te verrichten handelingen; - benoemen van kennislacunes en benoemen van benodigd aanvullend onderzoek. In hoeverre dient het Faunabeheerplan in de provincie Utrecht aan deze punten te voldoen?

Antwoord:
In de beleidsregels wordt per diersoort aangegeven wat het ontheffingenbeleid is. Een Faunabeheerplan dient aan deze concrete criteria te voldoen.
Een lijst met toetspunten wordt al in de wet gegeven in met name artikel 10 van het Besluit Faunabeheer. De toetspunten die u in uw vraag aangeeft komen uit dit artikel. In de Beleidsnota is opgenomen dat eisen en criteria die rechtstreeks uit de wet en de daarbij horende regelingen voortvloeien, niet rechtstreeks zijn opgenomen in de Beleidsnota (onder 1.2.3.). Tevens wordt een Faunabeheerplan voor advies aan het Faunafonds voorgelegd.

Vraag 10. Op pagina 10 bovenaan staat vermeld: De aanwijzing (in het kader van artikel 67) kan plaatsvinden in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van landbouwschade of van schade aan flora en fauna.
Vanuit welk belang wordt de reeënpopulatie beheerd? En hoe is aangetoond dat jacht dat belang dient?

Antwoord:
Er is geen sprake van jacht op het beschermde diersoort ree. Het betreft beheer en schadebestrijding. De ontheffingen voor het afschot van reeën in het kader van beheer en schadebestrijding worden op basis van artikel 68 lid 1 onderdeel a (verkeer), c, d en e, verleend. Artikel 68 lid 1 onder e verwijst naar aangewezen andere belangen genoemd in het Besluit Beheer en schadebestrijding. In het Besluit Beheer en schadebestrijding wordt in artikel 4 lid 1 onderdeel e aangegeven dat het reguleren van de populatieomvang in relatie tot schadehistorie en draagkracht een belang is waarvoor ontheffing kan worden gegeven.

Vraag 11: Op pagina 10 in de laatste alinea staat geschreven: Ten aanzien van het vereiste van de preventieve middelen is een minimum van 2 preventieve middelen het uitgangspunt.
Wij vragen u wordt de jacht hier ook toe gerekend?Wordt een eerder afgegeven ontheffing hier ook toe gerekend? En zo ja, hoe is het mogelijk om doden als een preventief middel te zien voordat gedood mag worden? Hoe kan een ontheffing als een preventief middel worden gezien voordat een ontheffing mag worden verleend (dit is onlangs gebeurd bij het toestaan van de jacht op konijnen door ProRail)?

Antwoord:
Reguliere jacht in de daarvoor geldende periode wordt aangemerkt als preventief middel. Dit wordt bevestigd in het handboek Faunaschade van het Faunafonds. Dit geldt echter voor de 5 soorten waarop de jacht is toegestaan in bepaalde perioden, te weten: wilde eend, haas, konijn, houtduif en fazant. Voor de overige beschermde diersoorten geldt dat het uitgangspunt is dat ten minste twee andere preventieve middelen moeten zijn genomen om gebruik van een ontheffing te mogen maken. In de beleidsregels staat per diersoort aangegeven of preventieve middelen als voorwaarde gelden alvorens ontheffing wordt verleend. Bij de beoordeling tot het verlenen van een ontheffing zijn er over het algemeen twee momenten waarop wij preventieve middelen eisen. Bij de aanvraag dient te worden aangegeven welke preventieve middelen zijn ingezet en waarom deze niet het gewenste effect hebben. Daarnaast wordt als voorschrift in een ontheffing opgenomen dat men eerst twee preventieve middelen dient toe te passen alvorens men gebruik mag maken van de ontheffing.

Vraag 12: Tevens op blz. 12 van de beleidsnota staat dat over de invloed van de inrichting en het vegetatiebeheer en over de invloed van predatoren nog onvoldoende kennis beschikbaar is om daar uniform bruikbare voorstellen voor te maken. Tevens staat er dat waar zich echter mogelijkheden voor doen om bij inrichting en beheer rekening te houden met mogelijke schadedreiging ervaring opgedaan kan worden.
Mogen wij hier lezen dat onder de juiste omstandigheden GS positief staat ten opzichte van een pilot die gericht is op de invloed van vegetatiebeheer en inrichting in relatie tot schadebeheer? Mogen wij hier tevens lezen dat GS actief integrale kennis t.a.v. de invloed van predatoren in relatie tot schadebeheer gaat verzamelen?

Antwoord:
Wij zullen resultaten van onderzoek naar de relatie tussen inrichting en beheer en over de invloed van predatoren in relatie tot schadedreiging volgen en waar zinvol betrekken bij het beleid ten aanzien van schadeveroorzakende beschermde soorten.
Op dit moment worden dergelijke onderzoeken vaak uitgevoerd op initiatief van het Faunafonds. Provincies kunnen ook verzoeken voor onderzoek aan het Faunafonds voorleggen. Ook kunnen wij zelf onderzoek laten uitvoeren. Indien zinvolle onderzoeksvoorstellen aan ons kenbaar gemaakt worden zullen wij deze verschillende mogelijkheden bezien.

Vraag 13: Op blz. 12 onderaan staat dat tot nu toe is aangenomen dat een Wild zwijn of Edelhert dat gesignaleerd werd buiten een omheind gebied, een ontsnapt exemplaar betrof en geen in het wild levend dier. Aangezien de wet alleen van toepassing is op in het wild levende soorten en niet op gehouden dieren, konden deze dieren zonder ontheffing worden geschoten.
Waar is deze aanname op gebaseerd? M.a.w. in hoeverre kan deze aanname gestaafd worden door gegevens uit monitoring? Zo neen, is GS voornemens om dit te gaan monitoren? De ecologische verbindingszones maken een natuurlijke migratietrek namelijk steeds waarschijnlijker. Is afschot van deze dieren in de provincie Utrecht voorgekomen, en zo ja, hoe vaak?

Antwoord:
De aanname kan o.a. worden gebaseerd op de aanwezigheid van oormerken of verklaringen van eigenaren. Er is geen sprake van de aanwezigheid van een populatie van wilde zwijnen of edelherten in de provincie Utrecht. Daarom kan (nog) geen monitoring plaatsvinden. Ook is nog geen sprake van een geschikte ecologische verbinding tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.
Afschot komt zeer incidenteel voor. In de afgelopen vijf jaar is voor zover bekend tweemaal een wild zwijn in de provincie Utrecht afgeschoten.

Vraag 14: Op blz. 14 staat dat de provincie Utrecht alle jachtaktehouders aangewezen heeft als categorie van personen die de stand van Verwilderde postduif, Verwilderde kat en Soepgans (Verwilderde boerengans) in de provincie Utrecht mogen beperken.
Hoe wordt in de praktijk onderscheid gemaakt tussen een verwilderde kat en een gewone huiskat die toevallig haar gezicht laat zien in landelijk gebied? Het lijkt ons dat het voor de desbetreffende eigenaar geen prettige gebeurtenis is als zijn huisdier wordt gedood. Staat GS open om over een alternatieve aanpak na te denken en hier over te praten met bijvoorbeeld de Faunabeheereenheid en de Dierenbescherming?

Antwoord:
Wij hebben op bladzijde 63 van de nota een omschrijving gegeven van de verwilderde huiskat. Het is een verantwoordelijkheid van huisdierenbezitters om er op toe te zien dat hun huisdieren geen dreiging vormen voor beschermde diersoorten. Voorkomen moet worden dat huiskatten verwilderen. Indien dat toch gebeurt dan heeft de jachtaktehouder de mogelijkheid om in te grijpen.
Indien de Dierenbescherming of andere organisaties, om schade aan fauna te beperken, kunnen bijdragen aan het voorkomen van verwildering van huiskatten dan staan wij daar uitaard voor open.

Vraag 15: Op bladzijde 18 bovenaan (paragraaf 4.2) staat het volgende: In de afgelopen vijf jaren is er in de provincie Utrecht geen noodzaak geweest om gebruik te maken van dit instrument. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de bescherming op basis van vrijwilligheid plaatsvindt.
Uit het feit dat er tot op heden slechts 1 aanvraag is geweest (noot: is informatie minisymposium FFW) blijkt duidelijk dat het instrument Beschermde leefomgeving niet werkt. Is GS het met ons eens dat het goed is om wat meer het vrijblijvende karakter van dit instrument af te halen en dat de provincie zelf meer initiatief gaat nemen om dit instrument in te zetten?

Antwoord:
Wij zijn het niet met uw conclusie eens dat het instrument Beschermde Leefomgeving niet werkt omdat er maar weinig tot geen gebruik van wordt gemaakt. Het is de intentie van de wetgever geweest om het instrument als vangnet te gebruiken in concrete gevallen waarbij de leefomgeving van beschermde diersoorten wordt bedreigd. Een concreet voorbeeld is het afbreken van een oude schuur waarin zich een vleermuizenkolonie bevindt.
Vanwege dit karakter van het instrument blijven wij voorstander van een vrijwillige benadering.

Vraag 16: Naar aanleiding van het onderwerp ‘onderzoek en monitoring’ zoals besproken in paragraaf 4.3 op blz. 18 paragraaf willen wij het volgende op merken en vragen:
Bij goed flora- en faunabeleid is het noodzakelijk dat GS over de juiste gegevens kan beschikken. Onzes inziens is dit nu niet het geval. In het kader van ecologisch onderzoek wordt nu jaarlijks in slechts 1/10 deel van de provincie de flora en fauna in kaart gebracht (informatie website provincie). Dat betekent een omloop van 10 jaar. Daarnaast is het Werkdocument Flora eind 2001 in PS vastgesteld en het werkdocument Fauna nota bene al in november 1997. Wij vragen ons af in hoeverre deze documenten nog steeds de actualiteit dekken en in hoeverre het provinciaal beschermingsbeleid lijdt onder een gebrek aan de juiste gegevens?
Daarnaast constateren wij een verschil in inzet wat betreft gegevensverzameling t.b.v. bescherming en wat betreft gegevensverzameling t.b.v. schadebestrijding cq. jacht. Jaarlijks vindt er een vlakdekkende telling plaats t.a.v. eventueel schadebrengende soorten. Afgezien van het feit dat er bij ons enigszins twijfel bestaat over de objectiviteit van deze telling (noot: grotendeels uitgevoerd door de FBE), vragen wij u tot eenzelfde inzet te komen t.b.v. de bescherming van flora en fauna.

Antwoord:
In de nota hebben we aangegeven dat de nieuwe aanpak van het actieve soortenbeleid, de leefgebiedenbenadering, in een andere notitie zal worden verwoord. De vraag die u stelt ten aanzien van de actualiteit van de werkdocumenten soortenbeleid zal daarin ongetwijfeld aan de orde komen. Het heeft echter op dit moment geen zin om deze werkdocumenten te actualiseren als de aanpak gaat wijzigen.
De gegevensverzameling ten behoeve van beheer en schadebestrijding betreft een beperkt aantal diersoorten en wordt deels ingevuld met een jaarlijkse vlakdekkende telling onder regie van de Faunabeheereenheid. Deze jaarlijkse tellingen worden voorbereid door een commissie waar de provincie ook deel van uitmaakt. Wij beschouwen deze gegevens als objectief en benutten deze naast andere bronnen voor het onderbouwen van ontheffingen. Eén van de andere bronnen is de Ecodatabank van de provincie. Deze Ecodatabank bevat gegevens uit de provinciale inventarisatie aangevuld met gegevens die door anderen verzameld zijn.
De provinciale inventarisatie flora en fauna wordt inderdaad met een cyclus van tien jaren uitgevoerd. Op deze wijze is het mogelijk om met de beschikbare middelen het voorkomen van een groot aantal beschermde en indicatieve planten- en diersoorten vlakdekkend in kaart te brengen.

Vraag 17: Op pagina 22 in de 3e alinea van onder staat vermeld: De provinciale handhaving zal zich de komende jaren primair gaan richten op de hierboven genoemde handhavingstaken van de wet en veel minder op de algemene verbodsartikelen
Gaat de provincie er zorg voor gaat dragen dat de PMD de handhaving op dit terrein uitbreidt, nu de provincie zelf hier geen activiteiten meer in onderneemt? M.a.w. is GS bereid om de PMD te faciliteren in uitbreiding van FTE voor deze handhaving?

Antwoord:
Via het jaarlijks vast te stellen provinciale Uitvoeringsprogramma Vergunningverlening en Handhaving geven wij aan hoe de handhavingstaken in relatie tot de beschikbare menskracht zal worden ingezet. Daarom is ons beleidsvoornemen vanaf 2009 (het programma voor 2008 is al vastgesteld) alleen nog die handhavingstaken uit te voeren waarvoor wij op grond van de wet direct verantwoordelijk zijn. Zoals u bekend is de handhavingscapaciteit voor de natuurwetgeving nog niet op een adequaat niveau. Het zou daarom vreemd zijn als u zou willen gaan investeren in een dienst die feitelijk haar verantwoording voor deze taak zou moeten nemen. Zoals aangeven in de nota zullen wij bij samenloop van handhavingzaken elkaar uiteraard blijven ondersteunen.

Vraag 18: Op bladzijde 22 staat: Het intrekken van de ontheffing bij wijze van sanctie vindt alleen plaats als bij herhaling de ontheffingsvoorschriften niet worden nagekomen. Op basis van de ontheffingsvoorschriften kan een ontheffing tijdelijk worden geschorst.
Kunt u aangeven wat dit concreet betekent? Wat is hier de kwantitatieve norm? Wij denken dat het de duidelijkheid en de rechtszekerheid ten goede zal komen wanneer GS hier een nulnorm hanteert, wat betekent dat bij overtreding van de desbetreffende ontheffingsvoorschriften de ontheffing automatisch wordt ingetrokken.

Antwoord:
Wij hechten er grote waarde aan dat regels, beperkingen en voorschriften strikt worden nageleefd. In de provinciale Handhavingsstrategie grijze en groene wet- en regelgeving provincie Utrecht 2005-2008 staan in bijlage 5 de sancties op overtredingen van de Flora- en faunawet benoemd . Dikwijls gaat het om een strafrechtelijke sanctie bij constatering van het strafbare feit. Het intrekken van de ontheffing is een bestuursrechtelijke sanctie. Bij intrekking van één van de aan de Faunabeheereenheid verleende ontheffingen worden veelal één of meerdere grondgebruikers getroffen, omdat de schadeveroorzakende diersoort niet meer mag worden bestreden. Hieruit kunnen schadeclaims voor de provincie voortvloeien. Zorgvuldigheid staat daarom voorop met een beoordeling per geval afhankelijk van de feiten en omstandigheden.

Vraag 19: Op bladzijde 29 (Bijlage 2 Overzicht diersoorten) constateren wij dat de provinciale selectie uit de door het Rijk opgestelde lijst van diersoorten die voor vrijstelling in aanmerking komen, een integrale overname is van de gehele lijst. Het argument dat hier gehanteerd wordt is dat “Om verwarring bij de ontheffinggebruiker te voorkomen zijn alle soorten waarvoor de mogelijkheid tot verontrusten door de wetgever geboden wordt ook in de provincie Utrecht vrijgesteld voor opzettelijk verontrusten ter voorkoming van belangrijke schade.” (NB. Op deze lijst komen tevens Rode Lijst dieren voor zoals de huismus en de ringmus.)
Deelt u onze mening dat eventuele verwarring bij de ontheffinggebruiker geen goede reden is om automatisch dieren op een vrijstellingslijst te zetten. Integrale overname van een landelijke lijst -die slechts bedoeld is om hieruit diersoorten te selecteren die ook daadwerkelijk binnen de specifieke provinciale context voor problemen zorgen - is onzes inziens misplaatst. Bent u bereid om de diersoorten op deze provinciale vrijstellingslijst in heroverweging te nemen en om eventuele plaatsing daarop slechts afhankelijk te laten zijn van de provincie specifieke omstandigheden?

Antwoord:
Wij delen uw mening als het gaat om het toestaan van verboden handelingen die verder gaan dan opzettelijk verontrusten. Als het gaat om het opzettelijk verontrusten dan zijn wij van mening dat we dit altijd moeten mogelijk maken ter voorkoming van belangrijke schade. Dat betekent bijvoorbeeld niet dat soorten als huismus of ringmus altijd opzettelijk verontrust mogen worden. Dat kan alleen als er zich een dreiging van belangrijke schade voordoet.
Zoals u in de nota heeft kunnen lezen gaan we zeer restrictief om met het vrijstellen van verboden handelingen die verder gaan dan opzettelijk verontrusten met betrekking tot soorten van de lijst van soorten die voor provinciale vrijstelling in aanmerking komen.

Interessant voor jou

Vragen over schorsing door Raad van State voor veehouderij om 5% criterium ammoniakdeposities

Lees verder

Vragen over bouw zorgcentrum Beukenbrug in EHS en ten koste van dassenburcht

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer