Vragen over foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten
Indiendatum: apr. 2007
Onderwerp: Schriftelijke vragen aan het college van GS, gesteld door Claudia Verkleij, Partij voor de Dieren, betreffende “Aanwijzing en begrenzing foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten” (2007RGW50)
Geacht college van Gedeputeerde Staten,
Toelichting
Aan de commissie RGW is ter kennisgeving voor de commissievergadering van 10 september ’07 jongstleden het document ‘Aanwijzing en begrenzing foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten’ aangeboden.
In het onderhavige document wordt gesproken over de mogelijkheid dat genoemde soorten buiten de aangewezen foerageergebieden kunnen worden verjaagd.
In dit verband willen wij de volgende vragen voorleggen:
1) Kan GS kan verduidelijken of in onderhavig document buiten de foerageergebieden wordt vastgehouden aan het schadecriterium ten aanzien van afschot (conform voorwaarden genoemd in artikel 68 van de FFW)? (Opdat er sprake is van schadebestrijding in plaats van populatiebeheer.)
2) Is GS op de hoogte van het bestaan van alternatieven voor schadebestrijding anders dan afschot? (Sproeimethode, mechanische methode, de hond, alarmpistool…)
3) Is GS bekend met de resultaten van een onderzoek van SOVON waaruit blijkt dat het afschieten van ganzen geen bevredigende oplossing is voor het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen?
4) Kan GS aangeven in hoeverre, op welke basis en naar welke voorwaarden ontheffing voor afschot wordt verleend?
5) Vindt er -alvorens ontheffing wordt verleend - onderzoek plaats naar welke alternatieven reeds zijn ingezet voor het voorkomen of beperken van schade?
6) Betekent dit dat er alleen ontheffing wordt verleend voor afschot, indien is aangetoond dat er sprake is van vastgestelde dreigende belangrijke schade in een gebied, waar deze dreiging ook reëel is?
In de inleiding wordt vermeld dat betreffende soorten binnen de foerageergebieden niet verstoord mogen worden van oktober tot 1 april. Verder in het document staan echter de volgende zinnen: “In de aangewezen foerageergebieden zijn jacht, beheer en schadebestrijding beperkt toegestaan (pagina 6).” en bij de alinea ‘Binnen de foerageergebieden’ op pagina 10 staat de zin:“Agrariërs die geen beheersovereenkomst afsluiten, mogen om schade aan kwetsbare gewassen te voorkomen, ganzen en smienten weren.”
Naar aanleiding hiervan willen wij de volgende vragen stellen:
1) Realiseert GS zich dat indien jacht wordt toegestaan op andere dieren dan betreffende soorten in de foerageergebieden, hiermee de ganzen en smienten worden verstoord? (Wat niet overeenkomt met het gestelde beleidskader.)
2) Kan GS aangeven wat er wordt bedoeld met het begrip ‘weren’? En kan worden aangegeven welke methoden/activiteiten zijn toegestaan en welke niet?
3) Betekent het toestaan van weren van ganzen en smienten binnen het foerageergebied dat er versnippering plaats zal vinden binnen het aangewezen gebied?
In onderhavig document wordt vermeld dat er in totaal 1615 hectare is aangewezen. Dit is 2% van het landelijk quotum. De volgende vragen willen wij naar aanleiding hiervan stellen:
1) Kan GS aangeven waarom er maar 2% van het landelijk quotum is aangewezen in betreffend document?
2) Kan GS aangeven of dit –mede - veroorzaakt wordt door een beperkt animo onder de agrariërs om deel te nemen aan het gedogen van ganzen op hun land? Zo ja, is bekend waarom er weinig animo is, en is GS bereid om medewerking te stimuleren?
3) Is GS op de hoogte van de locaties van de slaapplaatsen van overwinterende ganzen en smienten van de afgelopen jaren? Zo ja, komen de aangewezen gebieden hiermee overeen of zijn deze in de buurt gesitueerd?
4) Is GS voornemens de aangewezen gebieden aantrekkelijk te maken voor ganzen en de gebieden waar ganzen niet gedoogd worden, onaantrekkelijk? Zo ja, welke maatregelen zullen worden genomen? Zo,nee, is GS bekend met de mogelijkheden die er zijn om dit te realiseren?
Het aangewezen gebied in de Lopikerwaard betreft een grasland zonder aanwezigheid van open water.
1) Is GS op het hoogte van het gegeven dat smienten andere behoefte voor overwinteren hebben dan ganzen? (In het betreffende gebied ontbreekt in de nabijheid open water, smienten slapen op open water.)
Namens de fractie van de Partij voor de Dieren,
hoogachtend,
Drs. C. Verkleij
Indiendatum:
apr. 2007
Antwoorddatum: 7 nov. 2007
Hierbij de beantwoording van de schriftelijke vragen over het tkn stuk “Aanwijzing en begrenzing foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten”.
De antwoorden op de vragen.
Wij beginnen met een herhaling van de vraag en geven dan het antwoord.
1) Kan GS verduidelijken of in onderhavig document buiten de foerageergebieden wordt vastgehouden aan het schadecriterium ten aanzien van afschot (conform voorwaarden genoemd in artikel 68 van de FFW?
GS hebben op dit moment een nieuwe beleidsnotitie Flora en faunawet en een aanpassing van de ‘Verordening schadebestrijding dieren’ in voorbereiding. Over deze stukken moet nog advisering door het faunafonds plaatsvinden waardoor op dit moment geen antwoord op de bovenstaande vraag kan worden gegeven. De definitieve notitie en verordening, met daarin het antwoord op uw vraag, staan op 10 maart 2008 geagendeerd in de commissie RGW.
2) Is GS op de hoogte van het bestaan van alternatieven voor schadebestrijding anders dan afschot? (Zoals de sproeimethode of een mechanische methode).
Ja.
3) Is GS bekend met de resultaten van een onderzoek van SOVON waaruit blijkt dat het afschieten van ganzen geen bevredigende oplossing is voor het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen?
Ja, GS zijn bekend met het rapport “Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei?”. Deze rapportage heeft echter betrekking op overzomerende ganzen en niet op overwinterende. De aanwijzing en begrenzing van foerageergebieden heeft betrekking op overwinterende ganzen en smienten. Deze aanwijzing baseren wij op het beleidskader Faunabeheer waarin opvang van overwinterende ganzen en smienten gecombineerd wordt met intensieve verjaging buiten die gebieden. Afschot is daarbij een ondersteunend middel.
4) Kan GS aangeven in hoeverre, op welke basis en volgens welke voorwaarden ontheffing voor afschot wordt verleend?
Ontheffing voor aan verjaging ondersteunend afschot wordt alleen verleend als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en als de maatregel waarvoor ontheffing wordt verleend geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Op 26 september 2007 is aan de faunabeheereenheid een ontheffing verleend voor aan verjaging ondersteunend afschot van Grauwe gans, Kolgans en Smient ter voorkoming van belangrijke schade. Per schadegevoelig perceel moeten 2 preventieve middelen zijn genomen, conform de beleidsregels van het faunafonds, alvorens van de ontheffing gebruik mag worden gemaakt. Voor verdere motivering en voorschriften zie de betreffende ontheffing met nr. 2007INT208031, waarvan een kopie is bijgevoegd.
5) Vindt er -alvorens ontheffing wordt verleend - onderzoek plaats naar welke alternatieven reeds zijn ingezet voor het voorkomen of beperken van schade?
De ontheffing wordt verleend onder de voorwaarde dat eerst 2 preventieve middelen op een schadegevoelig perceel zijn ingezet alvorens van de ontheffing gebruik mag worden gemaakt.
6) Betekent dit dat er alleen ontheffing wordt verleend voor afschot, indien is aangetoond dat er sprake is van vastgestelde dreigende belangrijke schade in een gebied, waar deze dreiging ook reëel is?
Ja, zie ontheffing 2007INT208031.
In de inleiding wordt vermeld dat betreffende soorten binnen de foerageergebieden niet verstoord mogen worden van oktober tot 1 april. Verder in het document staan echter de volgende zinnen: “In de aangewezen foerageergebieden zijn jacht, beheer en schadebestrijding beperkt toegestaan (pagina 6).” en bij de alinea ‘Binnen de foerageergebieden’ op pagina 10 staat de zin:“Agrariërs die geen beheersovereenkomst afsluiten, mogen om schade aan kwetsbare gewassen te voorkomen, ganzen en smienten weren.”
Naar aanleiding hiervan willen wij de volgende vragen stellen:
1) Realiseert GS zich dat indien jacht wordt toegestaan op andere dieren dan betreffende soorten in de foerageergebieden, hiermee de ganzen en smienten –in tegenstelling tot het genoemde beleidskader - worden verstoord?
Genoemde activiteiten zijn alleen toegestaan onder de voorwaarden dat ganzen en smienten hierdoor niet worden verstoord. Dat betekent onder andere dat voldoende afstand tot groepen ganzen en smienten in acht moet worden genomen.
2) Kan GS aangeven wat er wordt bedoeld met het begrip ‘weren’? En kan worden aangegeven welke methoden/activiteiten zijn toegestaan en welke niet?
Het Beleidskader Faunabeheer biedt de mogelijkheid om binnen de ganzenfoerageergebieden op percelen waar geen SAN-opvangpakketten of ganzenfoerageergovereenkomsten zijn afgesloten te weren om schade aan akkerbouwgewassen te voorkomen. Hierbij is als voorwaarde gesteld dat ganzen en smienten op de overige percelen niet verontrust mogen worden. Als middelen komen dan in aanmerking het spannen van draden.
3) Betekent het toestaan van weren van ganzen en smienten binnen het foerageergebied dat er versnippering plaats zal vinden binnen het aangewezen gebied?
Op dit moment blijkt een zeer aanzienlijk deel van de agrariërs binnen foerageergebieden overeenkomsten te willen afsluiten. Tevens komt de teelt van akkerbouwgewassen vrijwel niet voor in foergeeergebieden waardoor versnippering naar verwachting niet aan de orde zal zijn.
In onderhavig document wordt vermeld dat er in totaal 1615 hectare is aangewezen. Dit is 2% van het landelijk quotum. De volgende vragen willen wij naar aanleiding hiervan stellen:
1) Kan GS aangeven waarom er maar 2% van het landelijk quotum is aangewezen in betreffend document?
Dit is een afspraak tussen rijk en provincies. Het aantal hectaren foerageergebied per provincie is vastgesteld aan de hand van het aantal “gans- en smientdagen” (aantal vogels maal het aantal dagen dat de vogels er hebben gezeten) over een periode van vijf jaar. Het aantal gans- en smientdagen in de provincie Utrecht is 2% van het landelijke aantal gans- en smientdagen.
De totale oppervlakte van de foerageergebieden in Nederland is 80.000 ha. 1615 ha (2%) hiervan ligt in de provincie Utrecht.
2) Kan GS aangeven of dit –mede - veroorzaakt wordt door een beperkt animo onder de agrariërs om deel te nemen aan het gedogen van ganzen op hun land? Zo ja, is bekend waarom er weinig animo is, en is GS bereid om medewerking te stimuleren?
De begrenzing van 1615 ha foerageergebied voor overwinterende ganzen en smienten is uitsluitend gebaseerd op de verdeling van het landelijke quotum over de provincies. De animo van agrariërs om ganzen te gedogen op hun land speelt hierin geen rol. Voor het bepalen van de begrenzing van de foerageergebieden zijn criteria gehanteerd die zijn geformuleerd in het Beleidskader Faunabeheer. In aanvulling hierop is in opdracht van de provincie Utrecht een onderzoek gedaan naar draagvlak voor de opvang van overwinterende ganzen en smienten op agrarische gronden in de Provincie Utrecht (rapport januari 2006).
De provincie Utrecht heeft in samenwerking met de agrarische natuurverenigingen de grondeigenaren en grondgebruikers binnen de begrensde foerageergebieden geïnformeerd over de subsidiemogelijkheden agrarisch natuurbeheer (SAN) en gestimuleerd hiervan gebruik te maken. In de zomer van 2007 was de eerste periode waarin SAN aanvragen konden worden ingediend. Volgens de informatie die wij van de Dienst Regelingen hebben ontvangen is voor een belangrijk deel van de ganzenfoerageergebieden een SAN aanvraag ingediend.
3) Is GS op de hoogte van de locaties van de slaapplaatsen van overwinterende ganzen en smienten van de afgelopen jaren? Zo ja, komen de aangewezen gebieden hiermee overeen of zijn deze in de buurt gesitueerd?
De belangrijkste slaapplaatsen van overwinterende ganzen zijn de uiterwaarden, de Loosdrechtse en Vinkeveense Plassen en het Eemmeer. Afhankelijk van de kwaliteit van de foerageergebieden is een afstand van 5 tot 30 km tussen de slaapplaatsen en de foerageergebieden acceptabel. De twee aangewezen foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten, de Lopikerwaard en de Vechtstreek, liggen binnen deze afstand van de slaapplaatsen.
4) Is GS voornemens de aangewezen gebieden aantrekkelijk te maken voor ganzen en de gebieden waar ganzen niet gedoogd worden, onaantrekkelijk? Zo ja, welke maatregelen zullen worden genomen? Zo nee, is GS bekend met de mogelijkheden die er zijn om dit te realiseren?
De beschikbaarheid van voedsel en rust in de nabijheid van grote wateren zijn de belangrijkste factoren die een gebied aantrekkelijk maken als foerageergebied van ganzen en smienten. Door grondeigenaren en grondgebruikers in de foerageergebieden de mogelijkheid te bieden beheersovereenkomsten af te sluiten voor beheerspakketten voor ganzen en smienten tracht de provincie de foerageergebieden aantrekkelijk te maken voor ganzen en smienten. De beheerspakketten bevatten bepalingen waarmee voldoende voedselaanbod en rust wordt geboden. Buiten de foerageergebieden is het weren en verjagen van ganzen en smienten binnen vastgestelde wettelijke kaders toegestaan.
Het aangewezen gebied in de Lopikerwaard betreft een grasland zonder aanwezigheid van open water.
1) Is GS op het hoogte van het gegeven dat smienten andere behoefte voor overwinteren hebben dan ganzen
Ja.
Wilt u het Faunabeheerplan of andere provinciale regelingen met betrekking tot de Flora- en faunawet inzien dan verwijzen wij naar de provinciale website http://www.provincie-utrecht.nl, thema natuur en landschap, wet- en regelgeving, Flora en faunawet.
Hoogachtend,
Gedeputeerde staten van Utrecht,
Voorzitter,
Secreataris,
Interessant voor jou
Vragen over overdracht muskusrattenbestrijding
Lees verderVragen over provinciaal uitvoeringsprogramma Handhaving 2007
Lees verder