Vragen over subsidie voor luchtwassers
Indiendatum: sep. 2008
Onderwerp: Schriftelijke vragen ex art. 47 van het RvO aan het College van GS, gesteld door Wanda Bodewitz, Partij voor de Dieren, betreffende de subsidie voor luchtwassers
Geacht College van Gedeputeerde Staten,
Toelichting
Luchtwassers worden vaak gezien als een mooie oplossing voor de milieuproblematiek bij intensieve veehouderijen. Rendementen van 90% voor ammoniak en geur en 50% voor fijnstof zijn in theorie mogelijk. De provincie Utrecht heeft reeds aan vier varkenshouderijen een subsidie van in totaal € 340.000,- toegekend voor de aanschaf van zo’n apparaat. De toepassing van een luchtwasser geeft ondernemingen de ruimte om hun veestapel uit te breiden waardoor de milieuwinst weer teniet wordt gedaan. Dit is mogelijk geworden doordat bij subsidieverstrekking voor luchtwassers de afspraken uit het reconstructieplan niet meer worden gehanteerd. Hiervoor heeft geen inspraak door Provinciale Staten plaatsgevonden.
De provincie subsidieert in feite de intensieve veehouderij om meer dieren te gaan houden. Het principe van de vervuiler betaalt, wordt hiermee omgedraaid: de vervuiler krijgt geld om uit te breiden.
Het in september 2007 vastgestelde collegeprogramma ‘Besturen met hart voor de toekomst’ heeft duurzaamheid als een van de belangrijkste uitgangspunten. De intensieve veehouderij is geen duurzame sector. Het subsidiëren van luchtwassers voor de intensieve veehouderij past daarmee ons inziens ook niet binnen de duurzaamheidsdoelstellingen van dit college.
Naar aanleiding van het voorgaande, wil de fractie van de Partij voor de Dieren de volgende vragen stellen:
1) Hoe verhoudt zich volgens u het algemene principe van de vervuiler betaalt met de subsidie van apparaten die de vervuiling van een bedrijf in stand houden of zelfs verhogen? Bent u het met ons eens dat de intensieve veehouderij voor haar eigen vervuiling verantwoordelijk is? Zo nee, waarom niet?
2) Bent u het met ons eens dat het een zinvollere methode is om niet de vervuilers te subsidiëren maar de schonere biologische landbouw? Zo nee waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de subsidieregeling met betrekking tot luchtwassers (paragraaf 3.2.3 van het Subsidiekader ILG/AVP) te schrappen en de gereserveerde bijdragen beschikbaar te stellen voor compensatie kosten voor de omschakeling van bedrijven naar biologische landbouw? Zo nee, waarom niet?
3) Door uitbreiding van de veestapel die mogelijk is geworden door het toepassen van een luchtwasser, is een toename van de ammoniakuitstoot te verwachten aangezien luchtwassers mogelijk niet de verwachte rendementen halen. Volgens de specialist op het gebied van luchtwassers, Prof. Dr. Ir. Peter Groot Koerkamp van de Animal Science Group van Wageningen UR, wordt in de praktijk niet het hoge rendement behaald. Soms wordt te weinig zuur in de wasser gedaan of wordt het apparaat zelfs uitgezet vanwege de kosten. En bij te weinig onderhoud vervuilt het waardoor het minder goed werkt. Valt de reductie tegen dan kunnen de gevolgen lokaal een behoorlijke impact hebben. Is het rendement bijvoorbeeld geen 95% naar 90% dan betekent dat een verdubbeling van de restemissie (stel dat een varken per jaar 1 kg ammoniak produceert; bij een rendement van 95% blijft er een restemissie van 0,05 kg over en bij een rendement van 90% dus 0,10 kg). Bij 1000 varkens is er dus sprake van een forse emissie waar mogelijk geen rekening mee is gehouden. Hoe gaat u zorgen dat de uitstoot van ammoniak in de praktijk niet de maximale waarden overschrijdt?
4) Hoe gaat u handhaven op het niet overschrijden van de maximale waarden van uitstoot van ammoniak? Op welke manier gaat u controles en metingen uitvoeren? Hoe vaak gaat u dat doen?
5) Zonder het voor te leggen aan Provinciale Staten bent u afgeweken van het reconstructieplan door de regel te schrappen dat ammoniakwinst, ontstaan door het toepassen van een luchtwasser, slechts deels mag worden aangewend voor het houden van extra dieren. Deze voorwaarde is in het reconstructieplan gesteld om te voorkomen dat de milieuwinst weer verloren gaat. Kunt u toelichten waarom u deze regel heeft geschrapt en waarom u die wijziging niet heeft voorgelegd? Zijn er naast deze wijziging nog meer wijzigingen doorgevoerd in het reconstructieplan zonder kennisname van Provinciale Staten?
6) Luchtwassers verbruiken veel elektriciteit en water. Uit onderzoek (1) bij varkensstallen blijkt dat luchtwassers
• voor € 18 euro aan elektriciteit verbruiken per dier per jaar (bij een prijspeil 2004 (jaar van onderzoek) van 18 cent per Kwh (2) dus 100 Kwh per dier per jaar). Ter vergelijking: een jaar lang 4 keer per week op 40 graden wassen met een energiezuinige wasmachine verbruikt 94 Kwh (3) .
• tussen de € 3 en 7 euro aan water (bij prijspeil 2004 van € 1,37 per 1 m3 (4) dus tussen de 2200 en 5100 liter) per dier per jaar verbruiken. Ter vergelijking: gemiddeld verbruikt een Nederlander 78 liter water (5) per douchebeurt met een normale douchekop en 33 liter met een waterbesparende douchekop. De luchtwasser verbruikt per dier per jaar dus evenveel water als 65 keer, of zelfs 154 keer douchen met een waterbesparende douchekop.
Hoe ziet u de verhouding tussen deze cijfers en de verantwoordelijkheid die van burgers wordt verwacht inzake zuinig omgaan met energie en water?
7) Een opgave uit het reconstructieplan is het terugdringen van het mestoverschot. Volgens dit plan is er in 2002 nog een overschot van 42% en zal er een overschot van 44% in 2015 ontstaan wanneer geen maatregelen worden genomen. Door het stimuleren van luchtwassers bestaat de mogelijkheid de veestapel uit te breiden waardoor het mestoverschot toeneemt. Deze ontwikkeling staat haaks op de doelstellingen uit het reconstructieplan. Kunt u uitleggen waarom u veehouderijen stimuleert luchtwassers te gaan gebruiken, wetende dat daarmee het mestoverschot zal toenemen?
8) Een opgave uit het reconstructieplan is het verminderen van de risico’s op het uitbreken en verspreiden van dierziekten. In de uitgesproken aanpak wordt vooral gekeken naar het verminderen van contacten in de keten en door bedrijven meer gesloten te houden. Bij intensieve landbouwbedrijven zijn deze risico’s het grootst. Hier worden dieren geselecteerd en gefokt op een snelle groei, wat ten koste gaat van de natuurlijke weerstand tegen ziektes. Bovendien zijn door de hoge concentraties van dieren de gevolgen veel intenser bij de uitbraak van een dierziekte. Het stimuleren van deze sector middels subsidiëring van luchtwassers waardoor een bedrijf meer dieren kan houden, verhoogt de risico’s op uitbraak en verspreiding van dierziekten. Kunt u uitleggen hoe volgens u zich dit verhoudt met de opgave uit het reconstructieplan?
9) Het rendement van een luchtwasser met betrekking tot de vermindering van fijnstof is lang niet zo hoog als die van ammoniak. Bij een goed werkende luchtwasser wordt voor fijnstof (PM10 deeltjes) een rendement tussen de 40% en 60% verwacht (6) . Er zijn hiervan nog geen percentages uit de praktijk bekend: er is nog weinig onderzoek naar gedaan en fijnstof laat zich lastig meten in een praktijksituatie. De rendementen voor de nog fijnere stofdeeltjes (PM2,5) zijn zelfs lager. In het algemeen geldt hoe kleiner de deeltjes, hoe lager het rendement. En hoe kleiner de deeltjes hoe groter de risico’s voor de gezondheid. Fijnstof vormt namelijk een grote bedreiging van de gezondheid van mensen in en rondom de stallen. Het kan ernstige aandoeningen aan de luchtwegen veroorzaken. Door uitbreiding van de veestapel, mogelijk gemaakt door een luchtwasser, komt er meer fijnstof in de lucht. Wij maken ons daar ernstig zorgen over en pleiten voor een vermindering van de hoeveelheid dieren in de stal waardoor er minder fijnstof in de lucht komt. Deelt u onze mening? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt u de gezondheidsrisico’s van de mensen in gebieden rondom stallen te minimaliseren?
10) In uw antwoorden op onze vragen over de reconstructie van 23 mei 2008 (7) geeft u aan dat door luchtwassers een overall milieuwinst wordt bereikt. U gaf aan dat hierdoor meer dieren onder een schoner dak terecht komen en minder onder een vuil dak. Niet voor ieder gebied is echter vermindering van ammoniakuitstoot urgent. De grootste problemen met ammoniakuitstoot doen zich voor bij natuurgebieden die zeer gevoelig zijn voor ammoniak. Ondanks landelijke vermindering van de ammoniakuitstoot kunnen lokaal nog steeds te hoge concentraties ammoniak voorkomen, indien de ammoniakuitstoot niet op de juiste locaties wordt aangepakt. Juist in het reconstructiegebied bevindt zich met ammoniak overbelaste natuur. Kunt u aangeven hoe u deze gevoelige gebieden gaat beschermen tegen uw huidige beleid?
Namens de fractie van de Partij voor de Dieren en hoogachtend,
Wanda Bodewitz
1) http://library.wur.nl/file/wurpubs/LUWPUBRD_00340447_A502_001.pdf
2) http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/industrie-energie/publicaties/artikelen/archief/2007/2007-2187-wm.htm
3) http://www.milieucentraal.nl/pagina?onderwerp=Wasmachine
4) http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37611&D1=1&D2=l&D3=a&HDR=T&STB=G1,G2&CHARTTYPE=1&VW=T
5) http://www.milieucentraal.nl/pagina?onderwerp=Douche%20en%20bad#Besparen,_maar_niet_op_comfort
6) http://www.tctubantia.nl/regio/twenterand/2150866/Family-Farmers-wil-verdubbelen.ece
7) http://utrecht.partijvoordedieren.nl/content/view/291//Fractie/view/kamervragen/472
Indiendatum:
sep. 2008
Antwoorddatum: 10 mrt. 2009
Onderwerp: Beantwoording Schriftelijke vragen ex art. 47 van het RvO aan het College van GS, gesteld door Wanda Bodewitz, Partij voor de Dieren, betreffende de subsidie voor luchtwassers.
Toelichting
Luchtwassers worden vaak gezien als een mooie oplossing voor de milieuproblematiek bij intensieve veehouderijen. Rendementen van 90% voor ammoniak en geur en 50% voor fijnstof zijn in theorie mogelijk. De provincie Utrecht heeft reeds aan vier varkenshouderijen een subsidie van in totaal € 340.000,- toegekend voor de aanschaf van zo’n apparaat. De toepassing van een luchtwasser geeft ondernemingen de ruimte om hun veestapel uit te breiden waardoor de milieuwinst weer teniet wordt gedaan. Dit is mogelijk geworden doordat bij subsidieverstrekking voor luchtwassers de afspraken uit het reconstructieplan niet meer worden gehanteerd. Hiervoor heeft geen inspraak door Provinciale Staten plaatsgevonden.
De provincie subsidieert in feite de intensieve veehouderij om meer dieren te gaan houden. Het principe van de vervuiler betaalt, wordt hiermee omgedraaid: de vervuiler krijgt geld om uit te breiden.
Het in september 2007 vastgestelde collegeprogramma ‘Besturen met hart voor de toekomst’ heeft duurzaamheid als een van de belangrijkste uitgangspunten. De intensieve veehouderij is geen duurzame sector. Het subsidiëren van luchtwassers voor de intensieve veehouderij past daarmee ons inziens ook niet binnen de duurzaamheidsdoelstellingen van dit college.
Naar aanleiding van het voorgaande, wil de fractie van de Partij voor de Dieren de volgende vragen stellen:
1) Vraag:
Hoe verhoudt zich volgens u het algemene principe van de vervuiler betaalt met de subsidie van apparaten die de vervuiling van een bedrijf in stand houden of zelfs verhogen? Bent u het met ons eens dat de intensieve veehouderij voor haar eigen vervuiling verantwoordelijk is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Als gevolg van de Wet Milieubeheer is de intensieve veehouderij reeds bezig te investeren in schonere stallen. Door invoering van de AmvB Huisvesting Intensieve veehouderij zal deze sector in 2013 ruim 40% minder ammoniak uitstoten. Deze AMvB gaat uit van het principe ‘de vervuiler betaalt’ Het plaatsen van een luchtwasser is een aanvullende, bovenwettelijke maatregel. In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is vastgesteld dat bovenwettelijke emissiebeperkende maatregelen worden gestimuleerd om op deze manier de omgevingskwaliteit aanvullend te verbeteren.
2) Vraag:
Bent u het met ons eens dat het een zinvollere methode is om niet de vervuilers te subsidiëren maar de schonere biologische landbouw? Zo nee waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de subsidieregeling met betrekking tot luchtwassers (paragraaf 3.2.3 van het Subsidiekader ILG/AVP) te schrappen en de gereserveerde bijdragen beschikbaar te stellen voor compensatie kosten voor de omschakeling van bedrijven naar biologische landbouw? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De Provincie Utrecht stimuleert zowel een schonere veehouderij als de biologische landbouw.
Op grond van het Reconstructieplan stimuleren we bovenwettelijke emissiebeperkende maatregelen in veehouderijstallen. Dit doen we om de kwaliteit van natuur en leefomgeving te verbeteren. Dit hebben we vertaald in het Subsidiekader AVP. Investeringen in luchtwassers kunnen op grond van dit subsidiekader voor 35% gesubsidieerd worden (het maximale subsidiebedrag mag echter niet meer zijn dan € 100.000). Over deze maatregelen en de daarmee gemoeide middelen hebben Gedeputeerde Staten afspraken gemaakt met het Rijk in het kader van de Bestuursovereenkomst ILG.
Daarnaast hebben we in het Reconstructieplan beleid ontwikkeld voor de beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij in en rondom kwetsbare natuurgebieden. Bedrijven in deze zogenaamde extensiveringsgebieden zijn gebonden aan een emissieplafond en aan ruimtelijke beperkingen.
De Provincie Utrecht heeft apart beleid ontwikkeld voor de biologische landbouw. Dit is vastgelegd in het Provinciaal Milieubeleidsplan en het programma Platteland in Ontwikkeling. Hiermee stimuleren we onder andere bedrijven die in omschakeling zijn. Gedeputeerde Staten zijn van mening dat voldoende middelen voor de biologische landbouw beschikbaar zijn binnen het AVP thema verduurzamen gangbare landbouw en versterken biologische landbouw.
3) Vraag:
Door uitbreiding van de veestapel die mogelijk is geworden door het toepassen van een luchtwasser, is een toename van de ammoniakuitstoot te verwachten aangezien luchtwassers mogelijk niet de verwachte rendementen halen. Volgens de specialist op het gebied van luchtwassers, Prof. Dr. Ir. Peter Groot Koerkamp van de Animal Science Group van Wageningen UR, wordt in de praktijk niet het hoge rendement behaald. Soms wordt te weinig zuur in de wasser gedaan of wordt het apparaat zelfs uitgezet vanwege de kosten. En bij te weinig onderhoud vervuilt het waardoor het minder goed werkt. Valt de reductie tegen dan kunnen de gevolgen lokaal een behoorlijke impact hebben. Is het rendement bijvoorbeeld geen 95% naar 90% dan betekent dat een verdubbeling van de restemissie (stel dat een varken per jaar 1 kg ammoniak produceert; bij een rendement van 95% blijft er een restemissie van 0,05 kg over en bij een rendement van 90% dus 0,10 kg). Bij 1000 varkens is er dus sprake van een forse emissie waar mogelijk geen rekening mee is gehouden. Hoe gaat u zorgen dat de uitstoot van ammoniak in de praktijk niet de maximale waarden overschrijdt?
Antwoord:
In de praktijk komt het er op neer dat ondernemers in de Gelderse Vallei die een luchtwasser installeren bijna nooit de gehele milieuruimte opvullen met extra dieren. Dit heeft te maken met de kosten van het overnemen van dierrechten en de ruimtelijke mogelijkheden in het bestemmingsplan. Met andere woorden de emissie op de betreffende lokatie neemt bijna nooit toe. Regionaal gezien is er altijd sprake van een milieuvoordeel omdat het aantal dierrechten gelimiteerd is
Een luchtwasser vergt juist onderhoud en management. De gemeente is het bevoegd gezag met betrekking tot de werking van de luchtwasser. Deze technieken zijn echter nieuw, zowel voor de ondernemers als voor het bevoegd gezag. Daarom hebben ondernemers en gemeenten in 2007 het initiatief genomen om het project Luchtwasser Vallei te starten. Hierin komen beheer, onderhoud en spuiwaterverwerking aan de orde. Vooralsnog hebben wij geen signalen van gemeenten ontvangen dat de rendementen van luchtwassers onder de norm zijn of dat ondernemers de wassers zouden stopzetten.
4) Vraag:
Hoe gaat u handhaven op het niet overschrijden van de maximale waarden van uitstoot van ammoniak? Op welke manier gaat u controles en metingen uitvoeren? Hoe vaak gaat u dat doen?
Antwoord:
De gemeenten zijn het bevoegd gezag op dit punt. Zie het antwoord op vraag 3.
5) Vraag:
Zonder het voor te leggen aan Provinciale Staten bent u afgeweken van het reconstructieplan door de regel te schrappen dat ammoniakwinst, ontstaan door het toepassen van een luchtwasser, slechts deels mag worden aangewend voor het houden van extra dieren. Deze voorwaarde is in het reconstructieplan gesteld om te voorkomen dat de milieuwinst weer verloren gaat. Kunt u toelichten waarom u deze regel heeft geschrapt en waarom u die wijziging niet heeft voorgelegd? Zijn er naast deze wijziging nog meer wijzigingen doorgevoerd in het reconstructieplan zonder kennisname van Provinciale Staten?
Antwoord:
Op basis van het Reconstructieplan is aanvankelijk als subsidievoorwaarde gehanteerd dat slechts 50% van de ammoniakwinst, ontstaan door de installatie van luchtwassers, mocht worden opgevuld met het houden van extra dieren. Deze regel is inderdaad losgelaten.
Het rijk heeft in 2007 een ‘eigen’ subsidieregeling voor het plaatsen van luchtwassers opengesteld. In deze regeling wordt geen beperking gesteld aan het (opnieuw) opvullen van de ontstane ammoniakwinst door het houden van extra dieren. Met het plaatsen van luchtwassers wordt de uitstoot van ammoniak met ca. 70 tot 95% teruggebracht. In 2007 is door 7 bedrijven uit Utrecht een subsidie voor het plaatsen van luchtwassers bij het rijk aangevraagd. Door de landelijke ‘overtekening’ konden niet alle aanvragen door het rijk worden gehonoreerd; 4 bedrijven zijn ‘ingeloot’ en hebben subsidie ontvangen en 3 bedrijven (waarvan 2 in het reconstructiegebied GVUO) zijn ‘uitgeloot’ en hebben een afwijzing ontvangen. De provincie heeft vervolgens aan deze bedrijven een provinciale subsidie toegekend. De provincie heeft er in overleg met de SVGV en de Provincie Gelderland voor gekozen voor deze bedrijven en in het vervolg ook voor nieuwe aanvragen dezelfde criteria te hanteren als opgenomen in de LNV-regeling. De SVGV heeft hiermee ingestemd in haar vergadering van 7 maart 2008.
Deze beslissing was niet alleen gebaseerd op rechtsgelijkheid, maar ook op milieuoverwegingen.
Het belangrijkste argument hierbij was gelegen in het feit dat het aantal dierrechten in de regio gelimiteerd was. Het opvullen van de ontstane ammoniakwinst door het houden van extra dieren had daardoor tot gevolg dat meer dieren onder een ‘schoon dak’ terecht komen en minder dieren onder een ‘vuil’ dak.
Daarom was er sprake van een regionale milieuwinst. Daarnaast speelde in de overweging mee dat in bijna alle gevallen ook lokaal sprake was van milieuwinst omdat het in de praktijk nauwelijks voorkomt dat een bedrijf de milieuruimte voor meer dan de helft weer opvult met extra dieren.
Omdat naar de mening van Gedeputeerde Staten nog steeds werd voldaan aan de uitgangspunten en doelstellingen van het Reconstructieplan heeft afstemming met Provinciale Staten niet plaatsgevonden.
Echter, in het systeem van dierrechten zijn 2008 de schotten tussen de concentratiegebieden afgeschaft. De dierrechten zijn nu vrij verhandelbaar binnen Nederland. Het is daardoor mogelijk dat dierrechten van elders uit Nederland naar de Gelderse Vallei verplaatst worden. Hierdoor vervalt het argument dat regionaal meer dieren onder een ‘schoon dak’ komen.
Gedeputeerde Staten zullen in overleg met de Reconstructie nagaan of de oorspronkelijke voorwaarde in het Subsidiekader AVP moeten worden opgenomen en zullen Provinciale Staten hierover informeren. We zullen u hierbij ook informeren over de ontwikkeling van het aantal dierrechten in de Gelderse Vallei sinds de vaststelling van het Reconstructieplan.
6) Vraag:
Luchtwassers verbruiken veel elektriciteit en water. Uit onderzoek bij varkensstallen blijkt dat luchtwassers
• voor € 18 euro aan elektriciteit verbruiken per dier per jaar (bij een prijspeil 2004 (jaar van onderzoek) van 18 cent per Kwh dus 100 Kwh per dier per jaar). Ter vergelijking: een jaar lang 4 keer per week op 40 graden wassen met een energiezuinige wasmachine verbruikt 94 Kwh .
• tussen de € 3 en 7 euro aan water (bij prijspeil 2004 van € 1,37 per 1 m3 dus tussen de 2200 en 5100 liter) per dier per jaar verbruiken. Ter vergelijking: gemiddeld verbruikt een Nederlander 78 liter water per douchebeurt met een normale douchekop en 33 liter met een waterbesparende douchekop. De luchtwasser verbruikt per dier per jaar dus evenveel water als 65 keer, of zelfs 154 keer douchen met een waterbesparende douchekop.
Hoe ziet u de verhouding tussen deze cijfers en de verantwoordelijkheid die van burgers wordt verwacht inzake zuinig omgaan met energie en water?
Antwoord:
Wij delen uw zorg dat luchtwassers leiden tot een groter energie en waterverbruik en tot de productie van afval (spuiwater). Gelet op onze provinciale doelen voor de verbetering van de kwaliteit van natuur en leefomgeving in het Reconstructiegebied, achten we subsidiering van dergelijke maatregelen toch gewenst.
Wel zullen we in het kader van het project Landbouw op Orde (onderdeel Klimaatprogramma) nagaan hoe de intensieve veehouderij duurzame energie kan produceren en (deels) kan voorzien in haar eigen energiebehoefte. Ook zullen we met de sector bespreken hoe water en afval kan worden hergebruikt. Een aantal veehouders in de regio wil onderzoeken of het afvalwater kan worden ingezet als kunstmestvervanger. Dit biedt naar onze mening ook kansen voor het klimaat omdat met de productie van kunstmest hoge energiekosten zijn gemoeid.
7) Vraag:
Een opgave uit het reconstructieplan is het terugdringen van het mestoverschot. Volgens dit plan is er in 2002 nog een overschot van 42% en zal er een overschot van 44% in 2015 ontstaan wanneer geen maatregelen worden genomen. Door het stimuleren van luchtwassers bestaat de mogelijkheid de veestapel uit te breiden waardoor het mestoverschot toeneemt. Deze ontwikkeling staat haaks op de doelstellingen uit het reconstructieplan. Kunt u uitleggen waarom u veehouderijen stimuleert luchtwassers te gaan gebruiken, wetende dat daarmee het mestoverschot zal toenemen?
Antwoord:
Het helpen wegwerken van het mestoverschot is inderdaad een opgave van binnen de reconstructie. Het mestoverschot zou kunnen toenemen wanneer er meer dieren in het gebied gehouden gaan worden nu de schotten, zoals gezegd, tussen de concentratiegebieden zijn afgeschaft. Het subsidieren van luchtwassers op de huidige wijze, zonder voorwaarden, zou hier aan kunnen bijdragen.
Echter, het mestoverschot is niet zozeer een milieukundig probleem als wel een landbouwkundig probleem. Het huidige mestoverschot wordt namelijk buiten het gebied aangewend (bijvoorbeeld in de akkerbouw), geexporteerd of verbrand voor de productie van energie (biomassacentrale Moerdijk).
De boeren betalen voor deze afvoer van mest, hetgeen een belangrijke kostenpost is.
De maatregelen in het reconstructieplan bestaan dan ook niet uit het verminderen van het mestoverschot door het laten krimpen van de veestapel, maar uit het stimuleren van verwerkingsmethoden die de mest meer economische waarde geven, bijvoorbeeld via verwerking tot kunstmestvervangers of mestvergisting (productie van biogas).
Zoals we bij vraag 5 hebben aangegeven zullen we bij de aanpassing van het subsidiekader rekening houden met de ontwikkeling van het aantal dierrechten in het gebied.
8) Vraag:
Een opgave uit het reconstructieplan is het verminderen van de risico’s op het uitbreken en verspreiden van dierziekten. In de uitgesproken aanpak wordt vooral gekeken naar het verminderen van contacten in de keten en door bedrijven meer gesloten te houden. Bij intensieve landbouwbedrijven zijn deze risico’s het grootst. Hier worden dieren geselecteerd en gefokt op een snelle groei, wat ten koste gaat van de natuurlijke weerstand tegen ziektes.
Bovendien zijn door de hoge concentraties van dieren de gevolgen veel intenser bij de uitbraak van een dierziekte. Het stimuleren van deze sector middels subsidiëring van luchtwassers waardoor een bedrijf meer dieren kan houden, verhoogt de risico’s op uitbraak en verspreiding van dierziekten. Kunt u uitleggen hoe volgens u zich dit verhoudt met de opgave uit het reconstructieplan?
Antwoord:
In het Reconstructieplan wordt in verwevingsgebieden en met name landbouwontwikkelingsgebieden ruimte geboden aan de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Door emissiebeperkende maatregelen te stimuleren zorgen we er voor dat deze ontwikkeling gepaard gaat met lokale en regionale verbetering van natuur en milieu.
Naar onze mening is niet zozeer het aantal dieren op een bedrijf het probleem wat betreft dierziekten maar de contacten tussen de bedrijven onderling.
Het aantal intensieve veehouderijbedrijven neemt nog steeds af, en de sector zelf besteedt veel aandacht aan het verminderen van het aantal contacten.
Uitvoering van het Reconstructieplan leidt dus niet tot meer risico’s met betrekking tot dierziekten, in tegendeel.
9) Vraag:
Het rendement van een luchtwasser met betrekking tot de vermindering van fijnstof is lang niet zo hoog als die van ammoniak. Bij een goed werkende luchtwasser wordt voor fijnstof (PM10 deeltjes) een rendement tussen de 40% en 60% verwacht . Er zijn hiervan nog geen percentages uit de praktijk bekend: er is nog weinig onderzoek naar gedaan en fijnstof laat zich lastig meten in een praktijksituatie. De rendementen voor de nog fijnere stofdeeltjes (PM2,5) zijn zelfs lager. In het algemeen geldt hoe kleiner de deeltjes, hoe lager het rendement. En hoe kleiner de deeltjes hoe groter de risico’s voor de gezondheid. Fijnstof vormt namelijk een grote bedreiging van de gezondheid van mensen in en rondom de stallen. Het kan ernstige aandoeningen aan de luchtwegen veroorzaken. Door uitbreiding van de veestapel, mogelijk gemaakt door een luchtwasser, komt er meer fijnstof in de lucht. Wij maken ons daar ernstig zorgen over en pleiten voor een vermindering van de hoeveelheid dieren in de stal waardoor er minder fijnstof in de lucht komt. Deelt u onze mening? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt u de gezondheidsrisico’s van de mensen in gebieden rondom stallen te minimaliseren?
Antwoord:
Wij hebben recent de fijnstof uitstoot uit de intensieve veehouderij in Utrecht in kaart gebracht in het kader van het Regionaal Samenwerkingverband Luchtkwaliteit. Hierin is aangegeven dat in Utrecht 7 veehouderij bedrijven een mogelijke overschrijding veroorzaken van de fijnstof normen. De aanwezigheid van een gevoelige woon- of verblijfsbestemming speelt hierbij een belangrijke rol.
Het Ministerie van VROM werkt op dit moment nog aan een handreiking om het in beeld brengen van de problematiek te verbeteren. In de loop van 2009 zullen we dit probleem nader in beeld brengen en zullen we met VROM en VNG afspraken maken hoe deze knelpunten in 2011 zijn gesaneerd.
Inmiddels is de Rijksoverheid in overleg met provincies begonnen met een meetcampagne om de emissiefactoren van stallen te bepalen. Ook heeft VROM samen met LNV het initiatief genomen om (bron)maatregelen te ontwikkelen en te stimuleren.
Recent wordt fijnstof ook meegenomen bij vergunningverlening op basis van de Wet Milieubeheer. Hierdoor worden inwoners van het gebied beschermd tegen te hoge concentraties in geval van bedrijfsuitbreidingen.
Concluderend zijn we van mening dat het huidige beleid van Rijk en provincie zal leiden tot een verbetering van luchtkwaliteit.
10) Vraag:
In uw antwoorden op onze vragen over de reconstructie van 23 mei 2008 geeft u aan dat door luchtwassers een overall milieuwinst wordt bereikt. U gaf aan dat hierdoor meer dieren onder een schoner dak terecht komen en minder onder een vuil dak. Niet voor ieder gebied is echter vermindering van ammoniakuitstoot urgent. De grootste problemen met ammoniakuitstoot doen zich voor bij natuurgebieden die zeer gevoelig zijn voor ammoniak. Ondanks landelijke vermindering van de ammoniakuitstoot kunnen lokaal nog steeds te hoge concentraties ammoniak voorkomen, indien de ammoniakuitstoot niet op de juiste locaties wordt aangepakt. Juist in het reconstructiegebied bevindt zich met ammoniak overbelaste natuur. Kunt u aangeven hoe u deze gevoelige gebieden gaat beschermen tegen uw huidige beleid?
Antwoord:
Het Reconstructieplan bevat het beleid van de Provincie Utrecht: beperken van de intensieve veehouderij rondom kwetsbare natuur en ontwikkeling toestaan daar waar de kwaliteit van natuur, milieu en landschap dit toelaten.
Het besluit van Gedeputeerde Staten inzake de Wet Ammoniak en Veehouderij en de integrale zonering uit het Reconstructieplan geven invulling aan het beleid. Daar waar ontwikkeling mogelijk is zorgt de Wet Milieubeheer ervoor dat stallen steeds schoner worden (AmvB Huisvesting). De provincie stimuleert zoals gezegd aanvullende bovenwettelijke maatregelen.
Als gevolg van de Vogel- en Habitatrichtlijn krijgen de zogenaamde Natura 2000 gebieden die kwetsbaar zijn voor de depositie ammoniak en stikstof op dit moment reeds aanvullende bescherming. De Provincie Utrecht is namelijk bevoegd gezag in kader van de Natuurbeschermingswet. In de uit te werken beheerplannen voor deze gebieden zal deze bescherming nader worden ingevuld.
Met andere woorden, ons beleid is juist gericht op de bescherming van kwetsbare natuurgebieden in de Gelderse Vallei en op de Utrechtse Heuvelrug.
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Voorzitter,
Secretaris,
Interessant voor jou
Vragen over ganzenbestrijding in de provincie
Lees verderVragen over vispasseerbaarheid van Utrechtse wateren
Lees verder